ECLI:NL:HR:2000:AA8312
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A.E. de Moor
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en aanmerkelijk belang van buitenlandse belastingplichtige
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, een buitenlandse belastingplichtige, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989, waarbij de belanghebbende aanvankelijk ambtshalve was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 50.000,--. De Inspecteur legde echter een navorderingsaanslag op naar een belastbaar binnenlands inkomen van f 69.454,--, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd procent. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de Inspecteur de navorderingsaanslag en de verhoging, maar het Hof vernietigde de verhoging en handhaafde de navorderingsaanslag voor de enkelvoudige belasting.
Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat de belanghebbende op 24 november 1989 geen aanmerkelijk belang had in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad stelt vast dat de economische binding met Nederland, die voortvloeit uit het bezit van een aanmerkelijk belang, niet meer aanwezig was, aangezien belanghebbende op 1 oktober 1989 naar België was verhuisd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en de navorderingsaanslag, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van de belanghebbende.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de kwalificatie van ontvangen rente door buitenlandse belastingplichtigen en de toepassing van de regels omtrent aanmerkelijk belang. De zaak benadrukt de noodzaak om de economische binding met Nederland in overweging te nemen bij de beoordeling van belastingaanslagen voor buitenlandse belastingplichtigen.