ECLI:NL:HR:2000:AA8311

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35536
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A.E. de Moor
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en redelijke termijn in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, gevestigd in België, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989, waarbij de belastingplichtige aanvankelijk was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 50.000. Later is deze aanslag verhoogd naar f 6.015.213, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd procent. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd, maar deze werd ambtshalve verminderd tot f 6.014.213. Het Hof heeft de navorderingsaanslag en de verhoging gehandhaafd, maar kwijtschelding van de verhoging tot f 500.000 verleend.

Belanghebbende heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel werd ingediend dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de termijn inderdaad was overschreden, gezien de lange duur van de procedure. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd en de verhoging verder kwijtgescholden tot f 250.000. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie.

De overige middelen van belanghebbende konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan, gezien de omstandigheden van het geval. Dit arrest is op 15 november 2000 uitgesproken door de Hoge Raad, met vermelding van de betrokken rechters en de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 35536
15 november 2000
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (België) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 2 juni 1999 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 ambtshalve was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 50.000,--, is over dat jaar (als binnenlandse belastingplichtige) een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 6.015.213,-- waarvan f 5.504.700,-- belast naar een tarief van 20 percent, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de navorderingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In de loop van het geding voor het Hof heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 6.014.213,-- waarvan f 5.504.700,-- belast naar een tarief van 20 percent. Het Hof heeft de uitspraak vernietigd, de navorderingaanslag en de daarin begrepen verhoging - zoals deze luiden na de ambtshalve vermindering - gehandhaafd, het kwijtscheldingsbesluit vernietigd en kwijtschelding van de verhoging tot op een bedrag van f 500.000,-- verleend. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. Bij pleidooi heeft belanghebbende het middel dat klaagt over schending van artikel 6 EVRM, nader toegelicht, in die zin dat het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de in artikel 6, lid 1, EVRM vervatte eis dat de behandeling van een zaak als de onderhavige dient plaats te vinden binnen een redelijke termijn.
De stukken van het geding wijzen het volgende uit.
De verhoging is opgelegd op 7 oktober 1994, nadat mededeling van de beschuldiging als bedoeld in lid 3 van artikel 6 EVRM was gedaan bij brief van 14 juni 1994.
Op 3 mei 1995 heeft het Hof belanghebbendes beroepschrift ontvangen. Het Hof heeft op 26 januari 1996 een afschrift van dat beroepschrift naar de Inspecteur verzonden.
De mondelinge behandeling van de onderhavige zaak voor het Hof heeft op 3 juni 1998 plaatsgevonden. Het Hof heeft op 2 juni 1999 uitspraak gedaan.
De hiervóór genoemde omstandigheden laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad vindt hierin aanleiding de, na de door het Hof verleende kwijtschelding, resterende verhoging van f 500.000,-- verder kwijt te schelden tot op een bedrag van f 250.000,--. Het middel slaagt derhalve.
3.2. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. Gelet op het hiervóór in 3.1 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en omtrent de proceskosten;
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
vermindert de navorderingsaanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 6.014.213,-- waarvan f 5.504.700,-- belast naar een tarief van 20 percent, met een verhoging van honderd percent;
scheldt de verhoging kwijt tot op f 250.000,--;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd
geworden griffierecht ten bedrage van f 340,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 5.680,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 15 november 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren A.E. de Moor, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier W.G. Heesakkers-Kamerbeek, en op die datum in het openbaar uitgesproken.