ECLI:NL:HR:2000:AA8301

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01203/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor schuld aan de dood en zwaar lichamelijk letsel door fout in apotheek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 29 december 1998 uitspraak deed in een strafzaak tegen een verdachte die als stagiaire in een apotheek werkzaam was. De verdachte werd beschuldigd van schuld aan de dood van een persoon en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee anderen, als gevolg van een fout die zij maakte bij de bereiding van geneesmiddelen. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte, door een verkeerde pot te pakken, methadon in plaats van cellulose aan de capsules toevoegde, wat leidde tot fatale gevolgen. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een staat van dwaling verkeerde, omdat zij op advies van een apothekersassistente doorging met de bereiding. Het Hof verwierp dit argument, oordelend dat de verdachte niet de vereiste oplettendheid had betracht en dat de assistente's fiat niet kon leiden tot verschoonbare dwaling. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en oordeelt dat de middelen van cassatie niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

14 november 2000
Strafkamer
nr. 01203/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, van 29 december 1998, parketnummer 21/000160-98, alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak
tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissements-rechtbank te Zwolle van 25 november 1997 - de verdachte ter zake van “aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn” en “aan haar schuld te wijten zijn, dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt; meermalen gepleegd” strafbaar verklaard doch bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv
zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Van deze is bij de Hoge Raad een geschrift
binnengekomen dat echter niet kan worden aangemerkt als een schriftuur houdende middelen
van cassatie. Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam,bij schriftuur
midde-len van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal
verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere
motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof het beroep op dwaling heeft verworpen op
gronden welke die verwerping niet kunnen dragen, waardoor de bewezenverklaring niet naar
behoren met redenen is omkleed.
4.2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om een verdachte ten laste van wie is bewezenverklaard dat zij, werkzaam als stagiaire in een apotheek, bij de bereiding van geneesmiddelen aan de hand van een recept een zodanige fout heeft gemaakt, dat aan haar schuld te wijten is geweest dat dientengevolge een persoon is overleden en twee anderen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De verdachte, die werkte onder toezicht van een
apothekersassistente, heeft, doordat zij een verkeerde pot had gepakt, als vulmiddel aan de
desbetreffende capsules niet cellulose doch methadon toegevoegd.
4.3. Het hof heeft onder het hoofd Overwegingen omtrent het bewijs” overwogen:
(i) dat van een ieder die werkzaamheden in een apotheek verricht een aanzienlijke mate van
oplettendheid mag worden gevergd, gelet op de risico’s die de uitoefening van die werkzaamheden voor de gezondheid kan meebrengen;
(ii) dat zulks ook geldt voor ieder die in het kader van een opleiding in een apotheek werkt,
en
(iii) dat het verschil in omvang tussen de potten cellulose en methadon - naar het Hof
heeft waargenomen - aanzienlijk is en dat de pot methadon tevens is voorzien van een rode
stip om te attenderen op het gevaarlijke karakter van de stof, en
(iv) dat de verdachte gelet op die omstandigheden beneden de vereiste mate van achtzaamheid en oplettendheid is gebleven.
4.4.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof heeft de verdachte
aldaar aangevoerd, dat toen zij het geïndiceerde gewicht (afgerond zeven gram) in twee tranches - eerst zes gram en daarna nog een gram - en vervolgens nog een gram aan
vulmiddel had toegevoegd, dit nog niet voldoende bleek te zijn, dat zij zich toen tot
de apothekersassistente heeft gewend met de mededeling dat acht gram cellulose nog niet
voldoende was en heeft gevraagd of zij de bereiding moest weggooien, maar dat die
assistente heeft gezegd dat dat niet nodig was en dat ze nog maar een gram van het vulmiddel
aan de capsules moest toevoegen, omdat zulke gewichtsverschillen wel vaker voorkwamen.
4.4.2. De raadsvrouwe heeft in verband daarmee aangevoerd dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald “in het vervolg van de vergissing” omdat de verdachte van de
apothekersassistente het “fiat” kreeg om met de bereiding door te gaan toen zij, de verdachte,
zelf iets vreemds constateerde, maar niet goed wist wat.
4.4.3. Het Hof heeft onder het hoofd “Overwegingen omtrent het bewijs” dienaangaande
nog overwogen:
“Het hof acht ook dit standpunt van de raadsvrouwe niet juist. Het fiat van de assistente
om door te gaan kan gelet op de voorafgaande onvoorzichtigheid van de kant van de stagiair
nimmer verschoonbare dwaling opleveren”.
4.5 ’s Hofs oordeel komt daarop neer dat ook al wordt uitgegaan van de verklaring van de
verdachte zoals hiervoor onder 4.4.1 is weergegeven - waarbij het Hof in het midden heeft gelaten of het door de apothekersassistente uitgeoefende toezicht aan alle daaraan te stellen eisen heeft voldaan - dit niet afdoet aan ’s Hofs hiervoor onder 4.3 weergegeven oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door de verkeerde pot te pakken en de inhoud daarvan te gebruiken, waardoor aan haar schuld te wijten is dat de in de bewezenverklaring genoemde gevolgen zijn ingetreden, omdat geen sprake was van dwaling die verschoonbaar was.
Dat oordeel geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk in
aanmerking genomen de aard van de werkzaamheden van de verdachte en die van de gemaakte fout en de omstandigheid dat de verdachte, naar in cassatie moet worden aangenomen, niet de mogelijkheid heeft overwogen dat zij de inhoud van een verkeerde pot had gebruikt en zij ook volgens haar eigen verklaring tegenover de assistente heeft gesproken van cellulose.
4.6. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de be-streden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voor-zitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 14 november 2000.