ECLI:NL:HR:2000:AA8295
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake strafzaak met betrekking tot Opiumwet en redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 8 maart 1999 was gewezen. De verdachte, geboren in Suriname en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in Amsterdam, was in hoger beroep vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en negen maanden voor andere feiten gerelateerd aan de Opiumwet. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de door de verdachte en de Procureur-Generaal ingediende cassatiemiddelen. De advocaat van de verdachte, mr. G. Meijers, had middelen van cassatie voorgesteld, terwijl de Procureur-Generaal voorwaardelijk beroep had ingesteld, afhankelijk van de uitkomst van het beroep van de verdachte.
De Hoge Raad oordeelde dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde straf moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar twee jaar en zeven maanden. Het beroep van de verdachte werd voor het overige verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de afweging tussen de belangen van de gemeenschap en die van de verdachte.
Daarnaast werd in de zaak ook een verzoek van de verdediging behandeld om geen kennis te nemen van video- en audio-opnamen die als bewijs waren ingebracht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had besloten deze opnamen te gebruiken, aangezien de verdachte zich vrijwillig had blootgesteld aan de infiltranten en zich bewust was van de risico's van zijn handelen. De beslissing van het Hof om de opnamen te gebruiken werd als rechtmatig beschouwd, en de Hoge Raad verwierp de klachten van de verdachte over de rechtmatigheid van het bewijs.