ECLI:NL:HR:2000:AA8289
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- R. Herrmann
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de scheiding en deling van huwelijksgoederengemeenschap na hoger beroep
In deze zaak heeft de man, verzoeker tot cassatie, zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen met het verzoek om de ontbinding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap met de vrouw, verweerster in cassatie. Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft op 5 januari 1998 een vonnis uitgesproken, waartegen de man hoger beroep heeft ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het Hof heeft op 15 december 1998 het vonnis van het Gerecht bevestigd, wat de man heeft doen besluiten om cassatie aan te tekenen.
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de man niet bevoegd was om zijn zaak te bepleiten, omdat hij geen memorie van grieven had ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het procesrecht van de Nederlandse Antillen niet verplicht is om grieven aan te voeren om ontvankelijk te zijn in hoger beroep. Dit betekent dat de man, ondanks het niet indienen van een memorie van grieven, alsnog zijn zaak had moeten kunnen bepleiten.
De Hoge Raad heeft het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Hof voor verdere behandeling. Tevens is bepaald dat de kosten van het geding in cassatie door iedere partij zelf gedragen worden. Dit arrest benadrukt het recht op een eerlijke rechtsgang, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en bevestigt dat een appellant de gelegenheid moet krijgen om zijn belangen in hoger beroep te verdedigen, ook al zijn er procedurele tekortkomingen.