ECLI:NL:HR:2000:AA8289

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/060HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • R. Herrmann
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de scheiding en deling van huwelijksgoederengemeenschap na hoger beroep

In deze zaak heeft de man, verzoeker tot cassatie, zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen met het verzoek om de ontbinding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap met de vrouw, verweerster in cassatie. Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft op 5 januari 1998 een vonnis uitgesproken, waartegen de man hoger beroep heeft ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het Hof heeft op 15 december 1998 het vonnis van het Gerecht bevestigd, wat de man heeft doen besluiten om cassatie aan te tekenen.

De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de man niet bevoegd was om zijn zaak te bepleiten, omdat hij geen memorie van grieven had ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de appellant in het procesrecht van de Nederlandse Antillen niet verplicht is om grieven aan te voeren om ontvankelijk te zijn in hoger beroep. Dit betekent dat de man, ondanks het niet indienen van een memorie van grieven, alsnog zijn zaak had moeten kunnen bepleiten.

De Hoge Raad heeft het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Hof voor verdere behandeling. Tevens is bepaald dat de kosten van het geding in cassatie door iedere partij zelf gedragen worden. Dit arrest benadrukt het recht op een eerlijke rechtsgang, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en bevestigt dat een appellant de gelegenheid moet krijgen om zijn belangen in hoger beroep te verdedigen, ook al zijn er procedurele tekortkomingen.

Uitspraak

10 november 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/060HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man], wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. B. Winters,
t e g e n
[De vrouw], wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.A.M. Alders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 22 mei 1997 gedateerd verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, en gevorderd naar aanleiding van de processen-verbaal van zwarigheden te bepalen op welke wijze de tussen hem en verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - ontbonden huwelijksgoederengemeenschap dient te worden gescheiden en gedeeld.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij vonnis van 5 januari 1998 voor wat betreft de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap een aantal beslissingen genomen zoals in het dictum van het vonnis omschreven en voor het overige de man een bewijsopdracht gegeven.
Tegen dit vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 15 december 1998 heeft het Hof, rechtdoende in hoger beroep, het vonnis waarvan beroep bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, met terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof en met compensatie van kosten.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De man heeft bij akte van appel van 3 februari 1998 hoger beroep ingesteld van een deelvonnis van 5 januari 1998 en verzocht in het algemeen register aan te tekenen dat hij zijn zaak voor het Hof door een advocaat wil doen bepleiten.
(ii) Op 31 maart 1998 heeft de man een memorie van grie-ven inge-diend.
(iii) De vrouw heeft geen memorie van ant-woord genomen.
(iv) Op 6 oktober 1998 heeft de man een "akte inbreng producties" genomen, waarna de vrouw ter zitting van 27 oktober 1998 een "contra-akte" heeft genomen.
(v) Op de voor pleidooi bepaalde zitting van 24 november 1998 hebben de gemachtigden van beide partijen hun (niet voorgedragen) pleitnota's overgelegd en vonnis gevraagd.
3.2 Het Hof heeft in rov. 2 vooropgesteld dat het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat de man in zoverre daarin kan worden ontvangen.
3.3 Het Hof heeft in rov. 3 als volgt geoordeeld:
"[De man] heeft bij akte van 3 februari 1998 hoger beroep ingesteld, terwijl hij, blijkens de aantekening van de griffier, op 31 maart 1998 een memorie van grieven heeft ingediend. Gelet op artikel 271 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen is dit te laat, zodat het Hof op de inhoud van deze memorie van grieven geen acht kan slaan. Bijgevolg kan het Hof ook geen kennis nemen van de pleitnota van [de man]. Hij moet immers worden geacht geen memorie van grieven te hebben ingediend en was daarom - volgens vaste rechtspraak van het Hof - niet bevoegd om zijn zaak te doen bepleiten. Aangezien het Hof, ambtshalve oordelend, geen bezwaren tegen het bestreden vonnis heeft, zal dit worden bevestigd. [De man] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het beroep als nader in het dictum te bepalen."
3.4 Onderdeel 1.1 klaagt dat het Hof heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat het Hof geen acht kan slaan op de inhoud van de door de man te laat ingediende memorie van grieven, niet meebrengt dat het ook niet kan kennisnemen van de door de man ingediende pleitnota, alsmede dat de enkele omstandigheid dat de man moet worden geacht geen memorie van grieven te hebben ingediend, niet meebrengt dat de man niet bevoegd was om zijn zaak te doen bepleiten.
3.5 Het onderdeel gaat terecht ervan uit dat het Hof geen acht kan slaan op de inhoud van de te laat ingediende memorie van grieven. Verder moet als uitgangspunt dienen dat in het procesrecht van de Nederlandse Antillen, anders dan in het Nederlandse procesrecht, de appellant niet op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht is om grieven aan te voeren tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis, maar wel bevoegd is grieven aan te voeren. Door het inge-stelde hoger beroep is de zaak in beginsel in volle omvang aan het oordeel van de appelrechter onderworpen. Indien geen grie-ven zijn aangevoerd, dient de appelrechter de zaak ambtshalve te beoordelen. Zijn wel grieven aangevoerd, dan is de appelrechter niet gehouden zich te beperken tot een onder-zoek van deze grieven.
3.6 Het Hof heeft geoordeeld dat een appellant die geen memorie van grieven heeft ingediend of wegens termijnover-schrijding geacht moet worden geen memorie van grieven te hebben ingediend, niet bevoegd is om zijn zaak te doen bepleiten. Dit oordeel, dat kennelijk berust op het bepaal-de in art. 277 lid 1 RvNA, heeft tot gevolg dat aan een appellant in een zodanige situatie iedere gelegenheid wordt onthouden om zijn belangen in het geding in hoger beroep te verdedigen. Mede gelet op de korte, niet-verlengbare ter-mijn voor het indienen van een memorie van grieven moet dit oordeel in strijd worden geacht met het in art. 6 EVRM aan een pro-cespartij in een burger-lijk geding gegeven recht op een "fair hearing", waaronder begrepen het recht om in dat geding gehoord te wor-den.
Hoewel het pleidooi of de pleitnota in dit geval niet kan dienen als een toelichting op de grieven, moet de appellant gelegenheid worden gegeven de door hem in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren toe te lichten, te verbeteren en aan te vullen met inachtneming van de daar-voor geldende wettelijke bepalingen. Met nieuwe, voor het eerst bij pleidooi aangevoerde feiten mag de rechter reke-ning houden als de wederpartij deze feiten erkent of aan-vaardt dat deze feiten in de rechtsstrijd worden betrokken. Ingeval de wederpartij dit niet aanvaardt, kan de rechter deze feiten terzijde laten op grond dat de wederpartij daarop niet meer voldoende heeft kunnen reageren.
3.7 Onderdeel 1.1 is derhalve terecht voorgesteld. De overige onderdelen van het middel behoeven geen behande-ling. Na verwijzing dient het Hof het geschil in volle omvang opnieuw te beoordelen, waar-bij moet worden gelet op hetgeen in eerste instantie door partijen is aangevoerd en op hetgeen partijen in verband daarmee in hun pleitnota's in hoger beroep nader hebben aangevoerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 15 december 1998;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behan-deling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, R. Herrmann, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 10 november 2000.