ECLI:NL:HR:2000:AA8258
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van samenwerkingsovereenkomst onder de Wet voorkeursrecht gemeenten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Delta Onroerend Goed B.V. en Holland Blumen Markt Holland Beheer B.V. tegen de Gemeente Alkmaar. De Gemeente had op 6 april 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Alkmaar, waarin zij verzocht om de nietigheid van een samenwerkingsovereenkomst tussen HBM en Delta te verklaren, op basis van artikel 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). De Rechtbank wees het verzoek af, maar het Gerechtshof te Amsterdam vernietigde deze beschikking en verklaarde de overeenkomst nietig. Delta en HBM gingen in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door voorbij te gaan aan de stellingen van Delta en HBM dat de overeenkomst was gericht op de realisatie van het bestemmingsplan. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Gemeente werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Delta en HBM waren begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
De uitspraak benadrukt de rol van de gemeente in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten en de voorwaarden waaronder een gemeente de nietigheid van rechtshandelingen kan inroepen die afbreuk doen aan haar voorkeurspositie. De Hoge Raad bevestigde dat de gemeente niet zonder meer kan afzien van haar voorkeursrecht, zelfs niet als de partijen bij de overeenkomst de bedoeling hebben om de nieuwe bestemming te verwezenlijken. Dit heeft implicaties voor de wijze waarop gemeenten hun regiefunctie kunnen uitoefenen bij de ontwikkeling van bestemmingsplannen.