ECLI:NL:HR:2000:AA8204
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- G.J. Zuurmond
- A.G. Pos
- D.H. Beukenhorst
- L. Monné
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en proceskosten
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam betreffende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. Aan de belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 118.282, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 739.282, met een verhoging van 100 procent. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze navorderingsaanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze en weigerde kwijtschelding. Hierop ging de belanghebbende in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk vernietigde en de verhoging tot 25 procent verminderde, maar de rest van de uitspraak bevestigde. Beide partijen gingen in cassatie tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De Hoge Raad oordeelde dat het voordeel dat de belanghebbende had behaald met de aankoop en verkoop van aandelen in L BV niet als opbrengst van werkzaamheden en diensten kon worden belast, omdat er geen adequate tegenprestatie was bedongen voor het optierecht en het huurcontract. De Hoge Raad concludeerde dat de waardestijging van de aandelen niet kon worden toegerekend aan door de belanghebbende verrichte werkzaamheden en diensten, en dat het eerste middel gegrond was. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op f 2.840 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en moest het griffierecht van f 340 vergoeden.
Dit arrest is op 8 november 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.