ECLI:NL:HR:2000:AA7960
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over noodweer en poging tot doodslag in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko en ten tijde van het beroep in cassatie verblijvende in de Penitentiaire Inrichting ‘Almere Binnen’, was eerder door het Hof veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf voor doodslag, poging tot doodslag en diefstal. Het Hof had het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 30 december 1998 vernietigd en de vordering van de benadeelde partij toegewezen.
De verdachte heeft in cassatie middelen van cassatie ingediend, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Moszkowicz sr. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte, die onder andere betrekking hadden op de verwerping van het beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces, als tevergeefs voorgesteld aangemerkt.
De Hoge Raad oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat de dood van het slachtoffer het gevolg was van een ongeluk, niet geloofwaardig was. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte zich in een situatie had gebracht waarin een dreigende reactie van het personeel van de werkplaats te verwachten was. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte had kunnen deëscaleren, maar dit had nagelaten. Het beroep op noodweer werd verworpen, evenals het beroep op noodweerexces. De Hoge Raad oordeelde dat de kwalificatie van het feit als poging tot doodslag juist was en dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. Het beroep werd verworpen.