ECLI:NL:HR:2000:AA7402

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00290/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.M.M. Orie
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak van mishandeling in het kader van ouderlijk tuchtrecht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, waarin de verdachte op 8 maart 1999 vrijgesproken werd van meerdere tenlastegelegde feiten van mishandeling van zijn kinderen. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die meent dat de vrijspraak niet op de juiste gronden is gegeven. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van zijn kinderen in de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 juni 1996, waarbij hij hen op verschillende manieren zou hebben geslagen en pijn zou hebben aangedaan. Het Hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de grenzen van het ouderlijk tuchtrecht had overschreden, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof bij zijn bewijsbeslissing niet op de grondslag van de tenlastelegging heeft beraadslaagd. De vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht is niet op de juiste wijze beoordeeld, omdat het Hof het ouderlijk tuchtrecht als een straf- of kwalificatieuitsluitingsgrond heeft betrokken, wat niet deel uitmaakt van de tenlastelegging. Hierdoor is de vrijspraak niet geldig in de zin van artikel 430 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids, samen met de raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, en is uitgesproken op 10 oktober 2000.

Uitspraak

10 oktober 2000
Strafkamer
nr. 00290/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage
van 8 maart 1999 in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een von-nis van de
Politierechter in de Arron-disse-ments-rechtbank te ’s-Gravenhage van 2 juni 1998 -
de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding
tenlastegelegde.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat uitsluitend gericht is tegen de door het Hof gegeven vrijspraken
ter zake van het aan de verdachte onder 2 t/m 5 tenlastegelegde - is ingesteld
door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. M.W. Stoet, advocaat te ‘s-Gravenhage, heeft
het cassatieberoep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de
bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen en de
zaak zal verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande
hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Bij inleidende dagvaarding is, voorzover voor de beoordeling van het middel
van belang, aan de verdachte tenlastegelegd:
“2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1992
tot en met 1 juni 1996 te Rijswijk meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een
persoon (te weten zijn, verdachte’s kind, [kind 1]), (telkens) (met kracht)
- tegen het hoofd en/of de rug en/of de billen, en/of/althans tegen het lichaam
heeft geslagen en/of
- tegen het/de be(e)n(en) heeft geslagen en/of geschopt en/of
- de arm (met kracht) op de rug heeft gedraaid en/of
- tegen de keel heeft gedrukt en/of de keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze
(telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; art. 300 lid 1
Wetboek van Strafrecht
3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1992 tot
en met 1 juni 1996, in elk geval in of omstreeks de maand mei 1996 te Rijswijk
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een persoon (te weten zijn kind,
[kind 2]), (telkens) (met kracht)
- tegen het lichaam heeft geduwd en/of
- tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of de billen en/of/althans het
lichaam heeft geslagen en/of
- tegen het/de be(e)n(en) geslagen en/of geschopt en/of
- (telkens) (met kracht) de arm op de rug heeft gedraaid en/of
- tegen de keel heeft gedrukt en/of de keel heeft dichtgeknepen,
waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 juni 1996 te
Rijswijk meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een persoon (te weten zijn,
verdachte’s, kind, [kind 3]), (telkens) (met kracht)
- tegen het hoofd en/of de rug en/of de billen en/of/althans het lichaam heeft
geslagen en/of
- tegen het/de be(e)n(en) geslagen en/of geschopt en/of
- tegen de keel heeft gedrukt en/of de keel heeft dichtgeknepen,
waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1992
tot en met 1 juni 1996, in elk geval in of omstreeks de maand(en) maart 1995
en/of februari 1996 te Rijswijk meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een
persoon (te weten zijn, verdachte’s, kind, [kind 4]), (telkens) (met kracht)
- tegen de keel heeft gedrukt en/of de keel heeft dichtgeknepen en/of de arm op
de rug heeft gedraaid en/of
- tegen het hoofd en/of de rug en/of de billen en/of benen en/of/althans het lichaam
heeft geslagen en/of
- tegen het/de be(e)n(en) geslagen en/of geschopt, waardoor deze (telkens) letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht”.
3.2. Het Hof heeft de verdachte hiervan vrijgesproken. Omtrent deze vrijspraken
heeft het Hof het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan
de verdachte onder (...) 2, 3, 4 en 5 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan
worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 tot met 5 tenlastegelegde overweegt het hof met
name dat, hoewel aannemelijk is geworden dat verdachte op bepaalde momenten
hardhandig is opgetreden tegenover de in die onderdelen van de tenlastelegging
genoemde partijen, niet bewezen is dat hij daarbij de grenzen van het ouderlijk
tuchtrecht heeft overschreden en zijn optreden strafbare feiten als tenlastegelegd
heeft opgeleverd”.
3.3. Nu het beroep is gericht tegen vrijspraken moet de Hoge Raad, gezien het
eerste lid van art. 430 Sv, allereerst beoordelen of de Advocaat-Generaal bij het
Hof in dat beroep kan worden ontvangen. Daartoe dient te worden onderzocht of
de gegeven vrijspraken andere zijn dan die bedoeld in deze wetsbepaling. Dit
brengt mee dat voor het onderhavige geval eerst de vraag moet worden
beantwoord of het Hof, door te overwegen en te beslissen als hiervoor is
weergegeven, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten en van iets
anders heeft vrijgesproken dan was tenlastegelegd.
3.4. Uit deze overwegingen blijkt dat het Hof bij zijn bewijsbeslissing inzake het
onder 2 tot en met 5 tenlastegelegde mede heeft betrokken de vraag of de
tenlastegelegde feiten in verband met het aan de verdachte toekomende “ouderlijk
tuchtrecht” (telkens) een strafbare mishandeling in de zin van art. 300, eerste lid,
Sr opleveren.
3.5. Het “ouderlijk tuchtrecht” vormt evenwel geen onderdeel van de
tenlastelegging. Het Hof heeft derhalve over de vraag of bewezen is dat het
tenlastegelegde door de verdachte is begaan, niet op de grondslag van de
tenlastelegging beraadslaagd en beslist.
3.6. De gegeven vrijspraak is dus niet een vrijspraak in de zin van art. 430 Sv.
Daarvan kan immers slechts sprake zijn indien de vrijspraak steunt op het niet
bewezen zijn van het aan de verdachte tenlastegelegde, en niet indien een straf-
of kwalificatieuitsluitingsgrond aanwezig is.
3.7. Uit het voorgaande vloeit voort dat de Advocaat-Generaal bij het Hof kan
worden ontvangen in het ingestelde beroep.
4. Beoordeling van het middel
Uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen volgt dat het middel terecht is
voorgesteld, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op
het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voor-zit-ter, en de
raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker,
en uitgesproken op 10 oktober 2000.