ECLI:NL:HR:2000:AA7366
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- R. Herrmann
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf van een verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis. De Officier van Justitie in Amsterdam had op 14 april 2000 een vordering ingediend bij de Rechtbank voor een machtiging tot voortgezet verblijf van de verzoeker, die op dat moment niet meer in het ziekenhuis verbleef. De Rechtbank verleende op 28 april 2000 de gevraagde machtiging, die inging op 29 april 2000 en eindigde op 21 oktober 2000. De verzoeker ging in cassatie tegen deze beschikking.
De Advocaat-Generaal Langemeijer concludeerde tot vernietiging van de beslissing van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar de Rechtbank te Amsterdam. De Hoge Raad oordeelde dat de machtiging tot voortgezet verblijf geoorloofd is, mits deze voorwaardelijk wordt verleend en de Rechtbank motiveert waarom er gevaar bestaat dat de betrokkene niet zal meewerken aan noodzakelijke behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de Rechtbank niet volstond met een standaardmotivering, maar duidelijk moest maken op welke gronden zij tot haar oordeel was gekomen.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak van zorgvuldige motivering bij het verlenen van machtigingen in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen onderstreept.