ECLI:NL:HR:2000:AA7306

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01887/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van cassatie in een zaak van poging tot doodslag met vuurwapen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en kreeg een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd. De veroordeling volgde op een incident dat plaatsvond op 3 maart 1995 in een café in Amsterdam, waar de verdachte met een vuurwapen op een slachtoffer schoot. Het Hof had het vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 juni 1998 vernietigd.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel van cassatie, dat door de advocaat van de verdachte was ingediend, niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak. De advocaat-generaal Machielse had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden. De Hoge Raad bevestigde dat de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte voldoende was onderbouwd en dat de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, zoals het schieten in een druk café, wezenlijk bijdroegen aan de vaststelling van zijn opzet. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de kans dat hij een ander zou raken, en dat het middel dat stelde dat het wapen per ongeluk was afgegaan, niet houdbaar was.

Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest werd uitgesproken door de vice-president en vier raadsheren, waarbij de griffier aanwezig was. Het arrest is gepubliceerd in de rechtspraak en heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van opzet in strafzaken.

Uitspraak

10 oktober 2000
Strafkamer
nr. 01887/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van
14 juni 1999 in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting 'De Stadspoort lokatie De Havenstraat' te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 juni 1998 -
de verdachte ter zake van 1. en 2. 'poging tot doodslag, meermalen gepleegd'
veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer zoals in
het arrest omschreven.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede
lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Van deze is bij de Hoge Raad een
geschrift binnengekomen, dat evenwel niet kan worden beschouwd als een
schriftuur met middelen van cassatie. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper,
advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De
schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het
beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 primair
tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed, omdat uit de gebezigde
bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er sprake was van opzettelijk
handelen van de verdachte.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 primair bewezenverklaard dat:
“hij op 3 maart 1995 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, met
dat opzet met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer A] heeft geschoten”.
3.3. Het Hof heeft met betrekking tot het bewezenverklaarde opzet onder het
kopje “overwegingen omtrent het bewijs” overwogen zoals is weergegeven op blz.
2 en 3 van het verkorte arrest.
3.4. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat:
- de verdachte op 3 maart 1995 in een Amsterdams café met een door hem
meegenomen pistool heeft geschoten op een zekere [slachtoffer B] en dat
[slachtoffer B] daarbij is geraakt;
- de verdachte vervolgens is vastgepakt door de getuige [getuige 1] die de arm met
het vuurwapen wegdraaide in de richting van de bar alsmede door de getuige
[getuige 2], die de hand van de verdachte heeft vastgepakt;
- de verdachte zijn hand heeft losgetrokken en voor de tweede keer heeft
geschoten;
- een andere bezoeker van het café, waarin het erg druk was, een zekere
[slachtoffer A], door dat tweede schot is geraakt.
3.5. In de hiervoor onder 3.3 genoemde bewijsoverweging heeft het Hof overwogen
dat de verdachte, nadat hij [slachtoffer B] had neergeschoten, had kunnen
verwachten dat hij door één of meer aanwezigen in het café, waar een groot aantal
bezoekers aanwezig was, zou worden vastgepakt teneinde te voorkomen dat hij
nogmaals zou schieten en dat hij door op dat moment zijn wapen vast te blijven
houden zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat
het vuurwapen zou afgaan en een ander zou worden getroffen.
Deze bewijsoverweging moet aldus worden verstaan dat het Hof daarin als zijn
oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat de verdachte, gezien de wijze waarop en
de omstandigheden waaronder hij heeft gehandeld zoals daarvan blijkt uit de
gebezigde bewijsmiddelen - waartoe ook behoort de omstandigheid dat de
verdachte schoot nadat hij zijn hand had weten los te rukken -, zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een andere
bezoeker, die [slachtoffer A] bleek te zijn genaamd, dodelijk zou treffen en dat
aldus zijn opzet voorwaardelijk op dat gevolg was gericht. Dat oordeel geeft in het
licht van de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder voorzover daaruit blijkt dat
de verdachte ten tweede male heeft geschoten, niet blijk van een onjuiste
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het middel, dat uitgaat van de stelling dat
het wapen "per ongeluk" is afgegaan, faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond
aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te
worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voor-zit-ter, en de
raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst en
B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken
op 10 oktober 2000.
Mr. H.A.M. Aaftink is buiten staat dit arrest te onderteken.