ECLI:NL:HR:2000:AA7281

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/263HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • P. Neleman
  • R. Herrmann
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot schadevergoeding door de Staat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] B.V. en de Staat der Nederlanden. De zaak begon met een vordering van de Staat, die [eiseres] had gedagvaard voor de Rechtbank te Breda op 8 mei 1987. De Staat vorderde een bedrag van ƒ 2.000.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 maart 1987. [Eiseres] heeft de gemeente Tilburg en [betrokkene B] in vrijwaring opgeroepen. De vrijwaringprocedure eindigde met een arrest van de Hoge Raad op 6 februari 1998. In de hoofdzaak heeft [eiseres] de vordering van de Staat bestreden en in reconventie schadevergoeding gevorderd, die de Staat heeft bestreden. De Rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol van 28 februari 1989 voor bewijslevering door de Staat en heeft de reconventionele vordering van [eiseres] afgewezen. De Staat heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar [eiseres] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het Hof heeft de vordering van de Staat uiteindelijk toegewezen in een eindarrest van 8 april 1998. Tegen deze arresten heeft [eiseres] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten in het cassatiemiddel verworpen op de gronden van de conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op ƒ 8.857,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.

Uitspraak

29 september 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/263HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats A],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer),
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - heeft bij exploit van 8 mei 1987 - eiseres tot cassatie verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan de Staat te betalen een bedrag van ƒ 2.000.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1987 tot aan de dag van algehele voldoening.
[Eiseres] heeft de gemeente Tilburg en [betrokkene B], voorheen genaamd [betrokkene A], gevestigd te Tilburg, in vrijwaring opgeroepen. De vrijwaringprocedure is geëindigd bij arrest van de Hoge Raad van 6 februari 1998, NJ 1998, 350.
[Eiseres] heeft in de hoofdzaak de vordering van de Staat bestreden en harerzijds in reconventie gevorderd de Staat te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 februari 1988.
De Staat heeft in reconventie de vordering van [eiseres] bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 februari 1989 in conventie, alvorens verder te beslissen, de zaak verwezen naar de rol van 28 februari 1989 teneinde de Staat in de gelegenheid te stellen bewijsstukken van de door hem gemaakte saneringskosten in het geding te brengen en in reconventie de vordering van [eiseres] afgewezen.
Tegen dit tussenvonnis heeft de Staat hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
[Eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appèl heeft de Staat zijn vordering verminderd tot een bedrag van ƒ 1.658.284,60, inclusief BTW.
Het Hof heeft bij tussenarrest van 26 juni 1991 in het incidenteel appèl de Staat tot bewijslevering toegelaten.
Na enquête en contra-enquête heeft het Hof na een tussenarrest van 12 mei 1993 bij eindarrest van 8 april 1998, uitspraak doende op het principaal en incidenteel appèl, het vonnis waarvan beroep vernietigd, en opnieuw rechtdoende, de in appèl verminderde vordering van de Staat toegewezen.
De arresten van het Hof van 26 juni 1991, 12 mei 1993 en 8 april 1998 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de drie vermelde arresten van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 26 mei 2000 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel vervatte klachten falen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense onder 10.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op ƒ 8.857,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren P. Neleman, R. Herrmann, C.H.M. Jansen en J.B. Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 29 september 2000.