ECLI:NL:HR:2000:AA7202

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/380HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen de Gemeente 's-Gravenhage

In deze zaak heeft eiser, handelende onder de naam Hotel, de Gemeente 's-Gravenhage in kort geding gedagvaard met het verzoek om de ontruiming van bepaalde panden te staken of te schorsen. De Gemeente heeft hierop gereageerd met een voorwaardelijke vordering in reconventie, waarin zij eiste dat eiser de panden zou ontruimen. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 12 januari 1996 de vordering van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat na een tussenarrest op 17 september 1998 het vonnis van de President heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest van het Hof. Tijdens de cassatieprocedure heeft eiser zijn middelen IV, V en VI ingetrokken, terwijl de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn beroep.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de ingediende middelen niet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 407 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom het Hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de inhoud van de hypothecaire akten en heeft in de overige middelen niet duidelijk gemaakt waarom de overwegingen van het Hof onjuist zouden zijn. Gezien deze tekortkomingen heeft de Hoge Raad besloten om eiser niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en hem te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op nihil.

Uitspraak

22 september 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/380HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [plaats A],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.K. van der Brugge,
t e g e n
DE GEMEENTE 's-GRAVENHAGE,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1.Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie, handelende onder de naam Hotel [..] en verder te noemen: [eiser], heeft bij exploit van 18 december 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de ontruiming van de panden [adres] te [plaats A] te staken dan wel te schorsen.
De Gemeente heeft de vordering bestreden en voorwaardelijk in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen binnen acht dagen, althans binnen een door de President te bepalen termijn, na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, voormelde panden te ontruimen, met machtiging van de Gemeente om het vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie van de Gemeente bestreden.
De President heeft bij vonnis van 12 januari 1996 het door [eiser] gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na een tussenarrest van 15 mei 1997 heeft het Hof bij eindarrest van 17 september 1998 het bestreden vonnis bekrachtigd.
De arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2.Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de Gemeente is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat. Bij die gelegenheid zijn de middelen IV, V en VI ingetrokken.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkheid van eiser tot cassatie in zijn beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het
beroep
[Eiser] heeft bij dagvaarding zeven middelen voorgedragen. Bij schriftelijke toelichting zijn de middelen IV, V en VI ingetrokken.
Middel I houdt de klacht in dat het Hof "voor wat betreft zijn oordeel dat het bepaalde in artikel 3:268 Burgerlijk Wetboek aan de tweede hypotheekhouder [betrokkene I] het recht van parate executie verschaft, geen, althans niet voldoende, rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de inhoud van de aan de onderhavige executoriale verkoop van de onroerende zaken ten grondslag liggende hypothecaire akten mede van belang is bij de beantwoording van de rechtsvraag of zojuistgenoemde tweede hypotheekhouder [betrokkene I] beschikte over een afzonderlijk recht van parate executie". Niet wordt echter aangegeven, op welke grond moet worden aangenomen dat die inhoud van belang is, noch op welke grond het Hof volgens [eiser] met die inhoud meer rekening had dienen te houden dan het heeft gedaan.
In de overige middelen wordt volstaan met het vermelden van de overweging waartegen de klacht is gericht en wordt in het geheel niet aangegeven waarom deze overweging volgens [eiser] onjuist is.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de middelen niet voldoen aan de daaraan ingevolge art. 407 lid 2 Rv. Te
stellen eisen, zodat [eiser] niet-ontvankelijk moet
worden verklaard in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P. Neleman, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 22 september 2000.