ECLI:NL:HR:2000:AA7201
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- P. Neleman
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- A. Hammerstein
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijslast bij schadevergoeding na auto-ongeluk onder invloed van alcohol
In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats A], ZLM gedagvaard voor de Rechtbank te Middelburg, waarbij hij vorderde dat ZLM zou worden veroordeeld tot betaling van ƒ 17.619,28, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 mei 1997. De vordering was gebaseerd op een schadevergoeding na een auto-ongeluk op 30 maart 1996, waarbij eiser onder invloed van alcohol was. ZLM heeft de vordering bestreden, en de Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 30 juli 1997 een comparitie van partijen gelast. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.
De Hoge Raad heeft in deze zaak de vraag behandeld wie de bewijslast draagt in het geval van een schadevergoeding na een auto-ongeluk. Eiser stelde dat hij recht had op schadevergoeding, terwijl ZLM aanvoerde dat eiser niet aan zijn verplichtingen voldeed omdat hij onder invloed van alcohol was. De Hoge Raad oordeelde dat het aan eiser was om te bewijzen dat de auto ten tijde van het ongeval werd bestuurd door [betrokkene] en niet door hemzelf. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof op juiste wijze had geoordeeld dat eiser de bewijslast droeg en dat er geen grond was voor omkering van die bewijslast.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op ƒ 747,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt de belangrijke rol van de bewijslast in civiele zaken, vooral in gevallen waar de verzekeraar zich beroept op uitsluitingsgronden van de verzekering.