ECLI:NL:HR:2000:AA7200

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/320HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.L.J. Roelvink
  • W.H. Heemskerk
  • C.H.M. Jansen
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid en schadevergoeding bij transport van goederen

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiseres 1] c.s. tegen de verweersters Guardian Royal Exchange Assurance PLC en Simonds Farsons Cisk Ltd. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid en schadevergoeding in het kader van een transport van biertanks. De eisers tot cassatie hebben de verweersters gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam, waarbij zij zijn veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis een inlichtingencomparitie gelast, waarna de verweersters hoger beroep hebben ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen, maar het incidenteel appel van de eisers tot cassatie verworpen. Hierop hebben de eisers cassatie ingesteld, waarbij de verweersters voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie hebben ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 22 september 2000 geoordeeld dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Holvrieka als afzender tegenover de vervoerder geldt als de regelmatige houder van het cognossement. De Hoge Raad heeft de argumenten van de eisers tot cassatie verworpen en geoordeeld dat de teruggave van de lading aan Holvrieka niet kan worden beschouwd als een aflevering onder het cognossement. De Hoge Raad heeft de vordering van de verweersters tot schadevergoeding toegewezen en de eisers tot cassatie in de kosten van het geding veroordeeld. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van vervoerders en de rechten van cognossementhouders in het kader van transportovereenkomsten.

Uitspraak

22 september 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/320HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1] C.V., gevestigd te [plaats A],
2. [Eiser 2], wonende te [plaats A],
3. [Eiser 3], wonende te [plaats B],
4. [Eiser 4], wonende te [plaats C],
EISERS tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerders,
advocaat: voorheen mr. J.L. de Wijkerslooth,
thans mr. G. Snijders,
t e g e n
1. de rechtspersoon naar het recht van haar plaats van
vestiging GUARDIAN ROYAL EXCHANGE ASSURANCE PLC., gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
2. de rechtspersoon naar het recht van haar plaats van
vestiging SIMONDS FARSONS CISK LTD, gevestigd te Mriehel, Malta,
VERWEERSTERS in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiseressen,
advocaat: mr. E.D. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweersters in cassatie - verder te noemen: Guardian en Simonds - hebben bij exploit van 11 november 1993 eiseres tot cassatie sub 1 - verder te noemen: [eiseres 1] - en de eisers tot cassatie sub 2, 3 en 4 gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd hen hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, aan Guardian en Simonds te voldoen een bedrag van ƒ 624.906,87, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 20 november 1992. Bij conclusie van repliek hebben Guardian en Simonds hun eis vermeerderd met £ 9.451,66 aan expertisekosten en nog enkele andere posten zoals vermeld op pagina 19 van het rapport van het expertisebureau Binnendijk-Bree. De eisers tot cassatie worden hiermee gezamenlijk als [eiseres 1] c.s. aangeduid.
[Eiseres 1] c.s. hebben de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 25 januari 1996 - alvorens verder te beslissen - een inlichtingencomparitie gelast.
Tegen dit tussenvonnis hebben Guardian en Simonds hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. [Eiseres 1] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 23 juni 1998 heeft het Hof in het principaal appèl het bestreden vonnis vernietigd en de zaak ter verdere afdoening naar de Rechtbank te Rotterdam verwezen, en in het incidenteel appèl het beroep verworpen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiseres 1] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Guardian en Simonds hebben voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
[Eiseres 1] c.s. hebben de zaak doen toelichten door hun advocaat en mede door mr. J.E.H.M. Pinckaers, advocaat bij de Hoge Raad, en Guardian en Simonds hebben de zaak namens hun advocaat doen toelichten door mr. W.D.H. Asser, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot verwerping van het principaal beroep met veroordeling van [eiseres 1] c.s. in de kosten.
3. Beoordeling van het middel in het principaal beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres 1] - waarvan eisers tot cassatie sub 2, 3 en 4 beherend vennoten zijn - heeft op 11 en 12 november 1992 te Delfzijl aan boord van het haar toebehorende m.s. Eendracht een partij biertanks met toebehoren met een totaalgewicht van 69.400 kg in ontvangst genomen ten vervoer naar Malta. Voor dit vervoer is een kapiteinscognossement in drie originele exemplaren, gedateerd 12 november 1992, afgegeven; hierin is de fabrikant Holvrieka IDO B.V. (hierna: Holvrieka) als afzender en Simonds als ontvanger vermeld.
(ii) Eén origineel exemplaar van het cognossement is - tegen afgifte van een captain's receipt - meegegeven aan de kapitein van de Eendracht met het verzoek dit, tezamen met andere bescheiden, te overhandigen aan de ontvangers in de bestemmingshaven. Holvrieka heeft het captain’s receipt en de twee andere originele exemplaren van het cognossement aan Simonds toegestuurd als bijlage bij een brief van 19 november 1992, welke door Simonds op 24 november 1992 is ontvangen.
(iii) De Eendracht is in de middag van 13 november 1992 uit Delfzijl vertrokken. In de daaropvolgende avond en nacht kreeg het schip te kampen met zwaar weer (windkracht tot 8 Bf.). Bij inspectie van het ruim de volgende dag is gebleken dat schade aan de lading was ontstaan; frames waarin de biertanks waren bevestigd, waren verbogen/gebroken en een deel van de lading was naar bakboord overgezet.
(iv) Op 18 november 1992 ontving de kapitein instructie terug te varen naar Delfzijl. Holvrieka had via de agent van [eiseres 1], Wagenborg Shipping B.V., om deze terugkeer verzocht, zulks met toestemming van Guardian. Deze is in deze zaak opgetreden als transportverzekeraar ten behoeve van Simonds.
(v) Op 20 november 1992 is het schip in Delfzijl teruggekeerd. De lading is op 23 november 1992 aldaar gelost en opgeslagen bij Wagenborg Shipping. Nadien zijn de biertanks naar de fabriek van Holvrieka in Emmen vervoerd, alwaar reparatie plaatsvond. Na reparatie is de gehele zending in februari 1993 met een ander schip en onder een nieuw cognossement alsnog naar Malta verscheept.
(vi) Het aan de kapitein meegegeven originele cognossementsexemplaar is na de terugkeer van de Eendracht in Delfzijl teruggegeven aan Holvrieka, zonder dat het nadien nog, ter verkrijging van afgifte van de goederen, aan de vervoerder is gepresenteerd. Holvrieka heeft het terugontvangen exemplaar van het cognossement in 1993 doen toekomen aan Simonds.
(vii) Holvrieka heeft aan Simonds - voor wier risico de goederen reisden - voor de reparatiewerkzaamheden een bedrag van ƒ 607.210,-- in rekening gebracht. Guardian heeft dit bedrag aan Simonds vergoed.
(viii) Op pagina 1 van het cognossement wordt verwezen naar de bepalingen van het "charter dated overleaf". Op de ommezijde is achter "charter-party dated" vermeld: "for this voyage"; een datering ontbreekt.
(ix) Holvrieka heeft, voor het geval haar enig vorderingsrecht tegen [eiseres 1] en haar beherend vennoten zou toekomen, Simonds last en volmacht gegeven de desbetreffende vordering op eigen naam te incasseren.
3.2 Guardian en Simonds vorderen in dit geding veroordeling van [eiseres 1] c.s. tot betaling van de hiervoor onder 1 vermelde bedragen aan Guardian als gesubrogeerde verzekeraar van Simonds, althans aan Simonds; die bedragen hebben betrekking op de kosten van de reparatie van de tijdens de zeereis op 13/14 november 1992 beschadigde goederen en op kosten van expertise.
[Eiseres 1] c.s. hebben zich tegen de vordering primair verweerd met de stelling dat geen aan het cognossement ontleende vordering kan worden ingesteld omdat de lossing in Delfzijl en de uitlevering aan Holvrieka met onderling goedvinden buiten het cognossement om heeft plaatsgevonden. Subsidiair hebben zij aangevoerd dat, voor zover wel een cognossementsvordering kan worden ingesteld, deze vordering slechts aan Holvrieka toekomt, aangezien Simonds ten tijde van de lossing te Delfzijl nog niet houdster van het cognossement was; de vordering van Holvrieka zou echter zijn tenietgegaan door de betaling van de reparatienota door Simonds. De overige verweren van [eiseres 1] c.s. zijn in cassatie niet aan de orde.
De Rechtbank is in navolging van partijen uitgegaan van toepasselijkheid van Nederlands recht, ook ten aanzien van de vraag wie vorderingsgerechtigd is onder het cognossement. Vervolgens heeft zij geoordeeld dat Holvrieka als afzender tegenover de vervoerder geldt als de regelmatige houder van het cognossement aan wie de zaken konden worden uitgeleverd, nu zij het cognossement nog niet had doen toekomen aan de geadresseerde Simonds. Dit oordeel heeft de Rechtbank gegrond op de volgende, verkort weergegeven overwegingen:
- de met betrekking tot een cognossement aan de order van een met name genoemde geadresseerde toepasselijke regel dat de in het cognossement vermelde afzender tegenover de vervoerder geldt als de regelmatige houder zolang hij het stuk nog niet heeft doen toekomen aan de geadresseerde (HR 27 januari 1995, nr. 15537, NJ 1997, 194), is ook van toepassing indien sprake is van een cognossement op naam;
- derhalve heeft Holvrieka, op basis van het na terugkeer van de Eendracht in Delfzijl aan haar teruggegeven originele exemplaar van het cognossement, ten opzichte van [eiseres 1] te gelden als de regelmatige cognossementhouder aan wie de goederen konden worden afgeleverd;
- de omstandigheid dat Holvrieka het terugontvangen cognossementsexemplaar niet ter verkrijging van de goederen heeft gepresenteerd, betekent niet dat geen aflevering van de goederen heeft plaatsgevonden, nu presentatie, aftekening en afgifte van het cognossement geen vereisten zijn voor een geldige aflevering aan de cognossementhouder als bedoeld in art. 8:441 BW;
- in de onderhavige situatie, waarin de goederen aan Holvrieka zijn afgegeven met toestemming van (de verzekeraar van) Simonds, die toen nog geen cognossementen had ontvangen, kan Simonds (of haar rechtsopvolger), na alsnog de cognossementen te hebben verkregen, de vervoerder niet meer aanspreken tot aflevering dan wel vervangende schadevergoeding.
Het Hof heeft anders geoordeeld en is op de in rov. 6 van zijn arrest vermelde gronden tot de slotsom gekomen dat Simonds als houder van alle drie originelen van het cognossement volledig en als enige jegens [eiseres 1] tot de schadevergoedingsvordering gelegitimeerd is, en dat hieraan niet afdoet dat Simonds de exemplaren van het naamcognossement eerst na de teruggave van de lading aan Holvrieka in bezit zou hebben verkregen.
3.3 Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen 's Hofs oordeel dat Simonds als geadresseerde (via haar verzekeraar) in het kader van het gezamenlijk overleg dat heeft geleid tot het besluit de lading naar de laadhaven terug te brengen, op voorhand - in afwachting van de ontvangst van het cognossement - is toegetreden tot de vervoerovereenkomst.
Het onderdeel betoogt, met een beroep op het bepaalde in art. 8:441 BW, dat het Hof aldus heeft miskend dat van toetreding door Simonds tot de vervoerovereen-komst, voor zover weergegeven in het cognossement, eerst sprake kon zijn nadat het cognossement aan haar ter hand was gesteld en vervolgens door haar aan de vervoerder was gepresenteerd.
Dit betoog berust op een onjuiste rechtsopvatting. Uit deze bepaling volgt niet dat de in een cognossement vermelde geadresseerde niet eerder of anders tot de vervoerovereenkomst ter zake waarvan het cognossement is uitgegeven, zou kunnen toetreden dan door het cognossement, na dit te hebben ontvangen, aan de vervoerder te presenteren.
Het bestreden oordeel is derhalve niet in strijd met art. 8:441. Ook overigens geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting; het Hof was ook niet gehouden tot een nadere motivering. Het onderdeel is dus tevergeefs voorgesteld.
3.4 Onderdeel 2a mist feitelijke grondslag voor zover het veronderstelt dat het Hof in de door het onderdeel geciteerde passage in het midden heeft gelaten of met de teruggave van de lading aan Holvrieka al dan niet sprake is geweest van "een aflevering op basis van een cognossement". Met de eerste zin van het citaat heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel de teruggave van de lading aan Holvrieka niet kan worden beschouwd als een aflevering als bedoeld in art. 8:441.
Het onderdeel gaat in zijn laatste gedeelte van déze lezing van de bedoelde passage uit, en klaagt dan dat het Hof aldus heeft miskend dat, als geen sprake is geweest van aflevering onder het cognossement, het recht van degene die ingevolge art. 8:441 jegens de vervoerder onder het cognossement afgifte van de lading kan vorderen, niet verloren is gegaan, dan wel sprake is van aflevering buiten het cognossement om.
De klacht faalt omdat zij de gedachtengang van het Hof miskent. 's Hofs overweging dat het cognossement door de teruggave van de lading aan Holvrieka "zijn functie als legitimatie voor degeen die jegens de vervoerder aflevering kan vorderen" had verloren, moet in het licht van het verder door het Hof overwogene aldus worden verstaan dat uitoefening van het aan de cognossementhouder toekomende recht op aflevering van de lading ter plaatse van bestemming niet meer aan de orde was nu de verplichting tot (verder) vervoer was vervallen, maar dat deze afwijking van de oorspronkelijk voorziene afwikkeling van de vervoer-overeenkomst geen afbreuk deed aan het voordien reeds ontstane recht op vergoeding van de tijdens de onderbroken reis aan de lading opgekomen schade, welk recht in de plaats was gekomen van het recht op aflevering in onbeschadigde toestand in de haven van bestemming. Hiermee heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5 Ook de onderdelen 2b en 2c gaan uit van een verkeerde lezing van 's Hofs arrest, zodat zij het lot van onderdeel 2a moeten delen. Aantekening verdient dat onderdeel 2c ten onrechte ervan uitgaat dat uit art. 8:441 volgt dat, indien de cognossementhouder geen aflevering meer kan vorderen, zulks zonder meer uitsluit dat hij nog een recht op schadevergoeding heeft.
3.6 Nu het middel blijkens het vorenoverwogene niet tot cassatie kan leiden, is de voorwaarde waaronder het incidentele cassatieberoep is ingesteld, niet vervuld en blijft het daarin voorgestelde middel onbehandeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principaal beroep;
veroordeelt [eiseres 1] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Guardian en Simonds begroot op ƒ 8.857,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president H.L.J. Roelvink als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 22 september 2000.