ECLI:NL:HR:2000:AA7158

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35250
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • G.J. Zuurmond
  • D.H. Beukenhorst
  • L. Monné
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak Hof inzake invordering onroerendezaakbelastingen door gemeente Maassluis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maassluis (hierna: B en W). De zaak betreft de invordering van onroerendezaakbelastingen, waarbij aan belanghebbende een dwangbevel was betekend voor een onbetaald bedrag van f 10,--. De ontvanger van de gemeente had in dit kader explootkosten van f 50,-- in rekening gebracht, welke kosten door belanghebbende werden betwist. De ontvanger handhaafde deze kosten na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de ontvanger en oordeelde dat de explootkosten niet terecht in rekening waren gebracht. B en W gingen in cassatie tegen deze uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de gemeente niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen om de explootkosten in rekening te brengen. De Hoge Raad stelde vast dat de gemeente een beleid had dat gericht was op het daadwerkelijk invorderen van openstaande belastingbedragen en dat het aan de gemeente was om dit beleid vast te stellen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigde de uitspraak van de ontvanger.

De Hoge Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het invorderingsbeleid rechtvaardigden. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten volgens de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 35250
20 september 2000
gewezen op het beroep in cassatie van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maassluis (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 2 maart 1999 betreffende de aan X te Z in rekening gebrachte explootkosten voor het betekenen van een dwangbevel.
1. Beschikking en bezwaar
Aan belanghebbende is ter zake van het betekenen van een dwangbevel ter invordering van f 10,-- aan onbetaald gebleven onroerendezaakbelastingen, in rekening gebracht een bedrag van f 50,--, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ontvanger der gemeente Maassluis (hierna: de ontvanger) is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de ontvanger in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak, alsmede de beschikking waarbij aan belanghebbende de explootkosten van f 50,-- in rekening zijn gebracht, vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
B en W hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is in gebreke gebleven de op 31 juli 1997 vervallen laatste termijn ten bedrage van f 110,-- van een haar opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Maassluis tijdig te voldoen. Met dagtekening 20 augustus 1997 is belanghebbende aangemaand het verschuldigde bedrag alsmede de kosten van aanmaning van f 10,-- te voldoen. Met valutadatum 27 augustus 1997 is als betaling op de onderhavige aanslag een bedrag van f 110,-- op de bankrekening van de gemeente bijgeschreven. Het op de aanslag openstaande bedrag van f 10,--, alsmede de vervolgingskosten van f 50,-- terzake van een op 19 september 1997 aan belanghebbende betekend dwangbevel zijn onbetaald gebleven.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de ontvanger van de gemeente Maassluis terecht explootkosten tot een bedrag van f 50,-- in rekening heeft gebracht ter invordering van een resterend bedrag aan belasting van f 10,--.
3.3. Het Hof heeft vastgesteld dat de gemeente het beleid heeft dat alle openstaande belastingbedragen daadwerkelijk worden ingevorderd, zulks teneinde een goed betalingsgedrag van de contribuabelen te bevorderen en te handhaven, en voorts om de invorderingskosten zo veel mogelijk te verhalen op diegene die deze kosten heeft veroorzaakt, zulks teneinde te bereiken dat deze kosten zo min mogelijk dienen te worden opgebracht door andere contribuabelen. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat het aan de gemeente is dit beleid vast te stellen en hiermede bij de besluitvorming rekening te houden, in welk oordeel ligt besloten dat de gemeente bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het voeren van een dergelijk invorderingsbeleid heeft kunnen besluiten.
3.4. Het hiervoor overwogene brengt mee dat het Hof nog slechts had te beoordelen of het invorderingsbeleid bij het nemen van het onderhavige besluit tot invordering van het resterende bedrag van f 10,-- mocht worden toegepast, hetgeen niet het geval is indien bijzondere omstandigheden in redelijkheid tot een afwijking van dat beleid noopten.
3.5. Het Hof heeft deze maatstaf blijkens zijn uitspraak niet miskend, maar ten onrechte geoordeeld dat de gemeente in het onderhavige geval in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen rauwelijks tot betekening van het exploot aan belanghebbende over te gaan. De in dit verband door het Hof genoemde omstandigheden kunnen dat oordeel immers niet ondersteunen. De omstandigheid dat, gelet op de datum van de aanmaning en die van de bijschrijving, een redelijk vermoeden bestond dat de betaling de aanmaning had gekruist, is onvoldoende omdat belanghebbende reeds voordien in gebreke was met de betaling van de laatste termijn en zij niet zonder meer ervan mocht uitgaan dat de verschuldigd geworden aanmaningskosten wel zouden worden kwijtgescholden. Dit geldt te meer nu in de tot de stukken van het geding behorende aanmaning is vermeld dat indien aan het betalingsverzoek geen, dan wel slechts gedeeltelijk gevolg wordt gegeven, de invorderingskosten met minimaal f 50,-- toenemen. Ook de door het Hof genoemde omstandigheid dat - naar de gemeente uit het betalingsgedrag van belanghebbende gedurende twintig jaar bekend kon zijn - belanghebbende niet onwillig was de verschuldigde belasting en aanmaningskosten tijdig te voldoen, geeft geen grond voor het oordeel dat de gemeente in redelijkheid niet, althans niet zonder voorafgaande waarschuwing, tot invordering van het resterende belastingbedrag mocht overgaan.
3.6. De hiertegen gerichte onderdelen van het middel slagen derhalve. Voor het overige behoeft het middel geen behandeling. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen, nu de stukken van het geding geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld in overweging 3.4 zich hier niet hebben voorgedaan.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
- bevestigt de uitspraak van de ontvanger.
Dit arrest is op 20 september 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, D.H. Beukenhorst, L. Monné en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.