ECLI:NL:HR:2000:AA7156

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34949
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • A.G. Pos
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam tegen uitspraak Gerechtshof te ‘s-Gravenhage

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juli 2000 uitspraak gedaan over het cassatieberoep van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 25 november 1998, die betrekking had op de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV opgelegde aanslag in de onroerendezaak-belastingen voor het jaar 1995. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam op grond van artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken juncto artikel 248 van de Gemeentewet aangewezen was om het beroep in cassatie in te stellen. Aangezien de Directeur dit niet had gedaan, verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld over de proceskosten. De Directeur werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van f 2.130,--, derhalve f 1.065,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemeente Rotterdam werd aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden. Deze beslissing is genomen na beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de redelijkheid van de gemaakte proceskosten.

Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en is vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos en C.B. Bavinck.

Uitspraak

Nr. 34949
25 juli 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 25 november 1998 betreffende de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z voor het jaar 1995 opgelegde aanslag in de onroerendezaak-belastingen van de gemeente Rotterdam.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
De Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de Gemeente Rotterdam (hierna: de Directeur) heeft beroep in cassatie ingesteld, hoewel daartoe op grond van artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken juncto artikel 248 van de Gemeentewet het college van Burgermeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aangewezen is. Nu te dezen niet sprake is van een voor herstel vatbaar verzuim, zal de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaren.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna vermeld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Directeur in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van f 2.130,--, derhalve f 1.065,--, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden
Dit arrest is op 25 juli 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos, en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.