ECLI:NL:HR:2000:AA7076
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de belastingaanslag en de status van de commanditaire vennoot
In deze zaak gaat het om een belastingaanslag die is vastgesteld ten name van X (hierna: erflater) voor het jaar 1995. De aanslag is gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 166.569,--, waarvan een deel belast is naar het tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en een ander deel naar artikel 57a van dezelfde wet. Na bezwaar van de erven van erflater heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van ƒ 158.224,--. De Staatssecretaris van Financiën heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat erflater, die tot 1 februari 1995 een vennootschap onder firma had en daarna een commanditaire vennootschap is gestart, als commanditaire vennoot moet worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de belastingwetgeving. Dit is gebaseerd op het feit dat hij gerechtigd was tot het vermogen van de onderneming en dat hij werkzaamheden heeft verricht die hem als ondernemer kwalificeren. De Hoge Raad concludeert dat de beloning die erflater heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden moet worden aangemerkt als winst uit onderneming, wat betekent dat hij recht heeft op zelfstandigenaftrek.
De Hoge Raad verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelt hem in de proceskosten. Dit arrest is op 13 september 2000 uitgesproken door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar gemaakt op diezelfde datum. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht, evenals het beroepschrift in cassatie van de Staatssecretaris.