ECLI:NL:HR:2000:AA7067
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A.E. de Moor
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en omkering van de bewijslast
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. X. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1994 en was vergezeld van een verhoging van de nageheven belasting van honderd procent. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding verleend. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag verminderd tot een bedrag van f 35.022,-- zonder verhoging. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangiften omzetbelasting had gedaan. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende, gelet op artikel 29, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, diende aan te tonen dat de aanslag tot een te hoog bedrag was opgelegd. De Hoge Raad stelde vast dat belanghebbende had erkend dat er relatief geringe bedragen niet in de aangiften waren verwerkt, maar dat deze bedragen niet konden leiden tot omkering van de bewijslast. De Hoge Raad concludeerde dat het verzwegen bedrag aan belasting in verhouding tot het totale bedrag van de verschuldigde belasting niet aanzienlijk was, en dat het oordeel van het Hof blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, en werd bepaald dat belanghebbende recht had op vergoeding van het griffierecht. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de bewijslast in belastingzaken, vooral in gevallen waar sprake is van relatief geringe bedragen die niet zijn aangegeven.