ECLI:NL:HR:2000:AA7047

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R98/158HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.L.J. Roelvink
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontbinding van een overeenkomst inzake het Beta Hotel project tussen Aruba en [verweerder 1] c.s.

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de openbare rechtspersoon HET LAND ARUBA tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De zaak betreft de ontbinding van een overeenkomst met betrekking tot de overname van het Beta Hotel project. De eisers in cassatie, [verweerder 1] en Rogans Corporation N.V., hebben in eerste aanleg bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba gevorderd de overeenkomst te ontbinden wegens wanprestatie door Aruba. Het Gerecht heeft in eerste aanleg de vorderingen van de eisers toegewezen, maar Aruba heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd, maar heeft de eisers ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en Aruba veroordeeld tot schadevergoeding.

Aruba heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het vonnis van het Hof. In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof de verweren van Aruba ongegrond heeft bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat Aruba niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van dwaling of vergissing bij de akkoordverklaring van 27 juli 1994. De Hoge Raad heeft het vonnis van het Hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Hof voor verdere behandeling en beslissing. Tevens heeft de Hoge Raad Aruba in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor partijen om zorgvuldig om te gaan met contractuele verplichtingen en de gevolgen van wanprestatie. De zaak illustreert ook de complexiteit van juridische procedures in het civiele recht, vooral wanneer het gaat om overeenkomsten en de uitvoering daarvan.

Uitspraak

8 september 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R98/158HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de openbare rechtspersoon HET LAND ARUBA,
gevestigd op Aruba,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. ROGANS CORPORATION N.V., gevestigd op Aruba,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E.D. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 31 oktober 1995 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba ingediend verzoekschrift hebben verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder 1] c.s. - zich gewend tot dat Gerecht en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de in het verzoekschrift omschreven overeenkomst ter zake de overname van het Beta Hotel project tussen [verweerder 1] en [betrokkene] enerzijds en eiser tot cassatie - verder te noemen: Aruba - anderzijds wegens door Aruba gepleegde wanprestatie te ontbinden en voorts Aruba te veroordelen tot vergoeding van de door [verweerder 1] c.s. geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en te vermeerderen met wettelijke rente.
Bij incidentele conclusie heeft Aruba gevorderd [verweerder 1] te veroordelen tot het stellen van zekerheid tot een bedrag van Afl. 25.000,--.
Nadat [verweerder 1] zich in het incident had gerefereerd aan het oordeel van de rechter, heeft het Gerecht in eerste aanleg bij vonnis van 10 april 1996 in het incident [verweerder 1] bevolen om binnen een maand na de uitspraak van dit vonnis tot zekerheid van betaling van alle kosten, schade en interesten in welke [verweerder 1] ten behoeve van Aruba verwezen zou kunnen worden, ter griffie van dit gerecht te storten het bedrag van Afl. 1.200,--, dan wel op andere wijze ten genoege van Aruba zekerheid als voren te stellen, en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Aruba heeft in de hoofdzaak de vorderingen bestreden.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft bij vonnis van 11 juni 1997 Rogans niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen Aruba, de overeenkomst van 17 mei 1984 ter zake de overname van het Beta Hotel project tussen [verweerder 1] en [betrokkene] enerzijds en Aruba anderzijds ontbonden, en Aruba veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder 1] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 1995.
Tegen laatstvermeld vonnis heeft Aruba hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. [Verweerder 1] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 18 augustus 1998 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd, voor zover daarbij Rogans niet-ontvankelijk is verklaard en Aruba is veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder 1] geleden schade op te maken bij staat. Opnieuw rechtdoende heeft het Hof Rogans ontvankelijk verklaard, Aruba veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder 1] c.s. geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 1995, en het bestreden vonnis voor het overige bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft Aruba beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
Aruba heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en [verweerder 1] c.s. hebben de zaak namens hun advocaat doen toelichten door mrs. W.D.H. Asser en I.M. Blatter, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en tot verwijzing van de zaak naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder 1] en een zekere [betrokkene] hebben in november 1993 Aruba benaderd met een voorstel voor overname van het zogenoemde "Beta-project". De overname hield in overdracht van het recht van erfpacht op een perceel domeingrond met opstallen aan de westkust van Aruba. Het lag in de bedoeling van [verweerder 1] en [betrokkene] om het project dat door Beta Hotel Enterprises N.V. was aangevangen, af te bouwen en te exploiteren.
(ii) Bij brief van 15 december 1993 heeft de Minister van Economische Zaken aan [verweerder 1] en [betrokkene] meegedeeld dat de regering positief staat tegenover hun voorstel en dat de formele onderhandelingen zullen beginnen zodra de Ministerraad een daartoe strekkend besluit heeft genomen.
(iii) Bij brief van 24 januari 1994 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] en [betrokkene] bericht dat de regering op zich neemt onder een aantal in die brief genoemde voorwaarden het Beta Hotel voor de prijs van 16 miljoen dollar aan [verweerder 1] en [betrokkene] te verkopen.
(iv) Bij brief van 17 mei 1994 heeft de Minister van Economische Zaken namens Aruba [verweerder 1] en [betrokkene] bericht dat zij niet hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in de "letter of commitment" van 24 januari 1994 en dat deze "letter of commitment" verlopen is. In dezelfde brief wordt bericht dat Aruba besloten heeft een nieuwe "letter of commitment" uit te geven, die bij de brief is gevoegd. In deze nieuwe "letter of commitment" worden onder meer als voorwaarden gesteld (onder 6 en 8):
"6. Within a period of 60 days from the date of this letter you have to proof to the Government of Aruba at the satisfaction of mentioned Government, that:
a) you have at your disposal the amount of investment of US$ 50 million,
b) you have a firm agreement with a premium operator.
(…)
8. In case you cannot (timely) fulfill the conditions stipulated above, we will release all possible obligations versus you and you waive in this respect all eventual claims versus the same Government."
(v) De "letter of commitment" van 17 mei 1994 bevat een derdenbeding ten behoeve van een door [verweerder 1] en [betrokkene] aangewezen vennootschap waarmee Rogans wordt bedoeld. Rogans heeft het beding geaccepteerd. Aruba heeft zich daartegen niet verzet.
(vi) Bij brief van 15 juli 1994 heeft Rogans aan de Minister van Economische Zaken meegedeeld dat zij aan de door Aruba bij brief van 17 mei 1994 gestelde voorwaarden heeft voldaan.
(vii) Bij brief van 22 juli 1994 heeft de Directeur van het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene Zaken aan de Minister-President meegedeeld dat aan de twee in de brief van 17 mei 1994 onder 6 genoemde voorwaarden was voldaan.
(viii) Bij een faxbericht van 26 juli 1994 aan de Minister-President heeft de secretaris van de Ministerraad, onder verwijzing naar een brief van 21 juli 1994 van de landsadvocaat, Mr. B.D. Wubs, aan de Minister-President, meegedeeld dat niet wordt voldaan aan het door de regering gestelde vereiste van een bedrag van $ 50 miljoen. Geadviseerd wordt conform het advies van Mr. Wubs negatief aan de [betrokkene]-[verweerder 1] groep te berichten.
(ix) Bij brief van 27 juli 1994 heeft Aruba [verweerder 1] en [betrokkene] het volgende bericht:
"The government of Aruba herewith takes honour in informing you that after evaluation of the conditions set forward in the "Letter of Commitment" of May 17th 1994 the Government has come to the conclusion that these conditions were duly met by you.
Taking this into consideration the Government will now proceed in executing the above mentioned "Letter of Commitment"."
(x) Bij brief van 28 juli 1994 aan de Minister-President heeft de Directeur van de Directie Financiën, naar aanleiding van een daartoe strekkend via de secretaris van de Ministerraad ontvangen verzoek, zich bij de onder (viii) bedoelde adviezen aangesloten en eveneens negatief advies uitgebracht. Blijkens een op deze brief handgeschreven tekst is dit advies in de vergadering van de Ministerraad van 12 augustus 1994 voor kennisgeving aangenomen.
(xi) Bij brief van 4 november 1994 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] bericht dat uiterlijk 15 november 1994 hij of Rogans "letters/guarantees from international reputable banks stating that the financing of the total investment of US$ 50 mln. required for the finalization of the hotel construction is available" diende over te leggen.
(xii) Bij brief van 19 december 1994 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] onder andere bericht dat, nu aan de gestelde voorwaarde tot overlegging van "acceptable letters/guarantees from international reputable banks" niet is voldaan, de regering van Aruba de onderhandelingen als beëindigd beschouwt.
(xiii) Het Beta-project is inmiddels door Aruba aan een derde verkocht.
(xiv) [Betrokkene] heeft zijn bestaande en toekomstige rechten betreffende het Beta-project bij akte van 26 april 1995 aan [verweerder 1] overgedragen.
3.2 [Verweerder 1] c.s achten Aruba gebonden aan de akkoordverklaring van 27 juli 1994 (hiervoor in 3.1 vermeld onder (ix)). Zij vorderen ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding op grond van door Aruba gepleegde wanprestatie.
Aruba heeft daartegen - voorzover in cassatie nog van belang - het volgende verweer gevoerd. Primair: de akkoordverklaring van 27 juli 1994 berust op dwaling, althans een vergissing; ook voor [verweerder 1] c.s. moet op 27 juli 1994 duidelijk zijn geweest dat zij niet aan de gestelde financieringsvoorwaarden hadden voldaan. Subsidiair: tijdens een bijeenkomst op 21 oktober 1994 hebben [verweerder 1] c.s. erin toegestemd dat zij alsnog aan de financieringsvoorwaarden moeten voldoen, zodat, toen bleek dat zij ook op 15 november 1994 hieraan niet voldaan hadden, Aruba niet gebonden was. Meer subsidiair: de akkoordverklaring van 27 juli 1994 is twee dagen voor de verkiezingen afgegeven door de demissionaire regering; de nieuwe regering is daaraan niet gebonden, mocht er althans op terugkomen, nu aan die akkoordverklaring ernstige bezwaren kleefden en dat aan [verweerder 1] c.s. duidelijk moet zijn geweest.
Evenals het Gerecht in eerste aanleg, heeft het Hof dat verweer ongegrond bevonden.
3.3.1 Het Hof heeft in rov. 4.4 met betrekking tot het primaire verweer van Aruba overwogen dat Aruba de aanwezigheid van dwaling of oneigenlijke dwaling niet aannemelijk heeft gemaakt, en dat daaraan ook het advies van de secretaris van de Ministerraad (zie hiervoor in 3.1 onder (viii)) in de weg staat.
Onderdeel II van het middel (onderdeel I bevat geen klacht) keert zich tegen dit oordeel. Het verwijt het Hof te hebben miskend dat voor het voldoende aannemelijk maken van de stelling dat de akkoordverklaring van 27 juli 1994 op een vergissing berustte en dat dit voor [verweerder 1] c.s. duidelijk had moeten zijn, het door Aruba reeds - aan de hand van door [verweerder 1] c.s. zèlf in juli 1994 aan Aruba verstrekte informatie en documentatie - geleverde bewijs dat [verweerder 1] c.s. op dat tijdstip niet hadden voldaan aan de voorwaarden 6 sub a en 8 van de "letter of commitment" van 17 mei 1994, in beginsel voldoende was.
3.3.2 Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de regering van Aruba zich niet heeft vergist toen zij de akkoordverklaring van 27 juli 1994 afgaf, doch om haar moverende redenen is afgeweken van de negatief luidende adviezen van de landsadvocaat en de secretaris van de Ministerraad. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, nu Aruba niet heeft gesteld dat de regering, toen zij de akkoordverklaring afgaf, niet op de hoogte was van die adviezen, en naast de negatieve adviezen ook het positieve advies van de Directeur van het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene zaken van 22 juli 1994 was uitgebracht (zie 3.1 onder (vii)). Het oordeel dat de regering van Aruba zich niet heeft vergist vindt ook steun in de omstandigheid dat het negatieve advies van 28 juli 1994 van de Directeur van de Directie Financiën geen reden is geweest om stappen te ondernemen op de akkoordverklaring terug te komen, doch in de vergadering van de Ministerraad van 12 augustus 1994 slechts voor kennisgeving is aangenomen (zie 3.1 onder (x)). Ervan uitgaande dat Aruba zich niet had vergist bij de afgifte van de akkoordverklaring, behoefde het Hof niet in te gaan op de vraag of [verweerder 1] c.s. mochten vertrouwen dat Aruba aan zijn akkoordverklaring was gebonden.
3.4.1 In rov. 4.5 heeft het Hof het subsidiaire verweer van Aruba, zoals in hoger beroep voorgedragen, weergegeven en vervolgens verworpen op de gronden:
(a) dat Aruba, door in appel haar stelling dat op 21 oktober 1994 een nieuwe overeenkomst was aangegaan, uitdrukkelijk te verlaten en vervolgens toch "hetzelfde" maar in een andere (juridisch onduidelijke) "presentatie" aan te voeren, in strijd met een goede procesorde heeft gehandeld;
(b) dat [verweerder 1] c.s., door te verwijzen naar hun brief van 11 november 1994 waarvan de inhoud door Aruba niet althans niet (voldoende) gemotiveerd is betwist, de stelling van Aruba dat [verweerder 1] en [betrokkene] op 21 oktober 1994 hebben geaccepteerd dat de financieringsvoorwaarde "als een last (verplichting)" bleef gelden, voldoende hebben betwist, terwijl Aruba overigens van deze stelling geen (specifiek) bewijs heeft aangeboden.
3.4.2 Onderdeel III bestrijdt deze door het Hof gebezigde gronden. Het betoogt in de eerste plaats dat geen sprake is geweest van een met de goede procesorde strijdige positiewisseling van Aruba in hoger beroep en dat bovendien heeft te gelden dat het Aruba vrijstond in hoger beroep eerdere onjuiste dan wel onvolledige of onduidelijke stellingen te herstellen en aan te vullen.
De klacht is gegrond. Afgezien van de vraag of het door Aruba in eerste aanleg ingenomen standpunt onverenigbaar is met dat in hoger beroep, heeft het Hof miskend dat het de oorspronkelijke verweerder vrijstaat in hoger beroep nieuwe principale verweren te voeren, tenzij deze in het geding in eerste instantie zijn gedekt (art. 278 Rv. Aruba), en eerdere verweren aan te vullen of te verbeteren. Het Hof heeft niet vastgesteld dat van een gedekt verweer sprake is, en het was derhalve gehouden het door Aruba in hoger beroep gevoerde verweer te onderzoeken.
3.4.3 Het onderdeel betoogt in de tweede plaats dat Aruba, na zijnerzijds te hebben aangegeven wat de inhoud en strekking van het overleg van 21 oktober 1994 is geweest, niet gehouden was nog eens afzonderlijk het daarmee onverenigbare beroep van [verweerder 1] c.s. op hun brief van 11 november 1994 te betwisten. Voorts wijst het onderdeel erop dat Aruba wel degelijk specifiek getuigenbewijs heeft aangeboden van onder meer het feit dat [verweerder 1] c.s. er op 21 oktober 1994 mee hebben ingestemd alsnog te moeten aantonen over het vereiste investeringsbedrag te beschikken.
Ook deze klachten zijn gegrond. Uit de gedingstukken blijkt niet dat Aruba zijn lezing van de uitkomst van het op 21 oktober 1994 gehouden overleg, na betwisting daarvan door [verweerder 1], heeft prijsgegeven. ’s Hofs oordeel dat Aruba om aan zijn stelplicht te voldoen, de inhoud van de door [verweerder 1] c.s. overgelegde brief had moeten betwisten is dan ook zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Aruba heeft blijkens de gedingstukken (memorie van grieven blz 5 en 9) omtrent de inhoud en strekking van de bespreking op 21 oktober 1994 aangeboden [..] en [..], die bij de bespreking aanwezig waren, als getuigen te horen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof dat geen (specifiek) bewijs is aangeboden, niet begrijpelijk.
3.5 Onderdeel IV, dat is gericht tegen de verwerping door het Hof van het meer subsidiaire verweer van Aruba, behoeft na hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen ten aanzien van de in onderdeel II opgeworpen klacht, geen aparte behandeling meer. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 18 augustus 1998;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder 1] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aruba begroot op ƒ 540,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president H.L.J. Roelvink als voorzitter en de raadsheren P. Neleman, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 8 september 2000.