ECLI:NL:HR:2000:AA7038

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/150HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • C.H.M. Jansen
  • A. Hammerstein
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverplichtingen in cassatie

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van de man, die in eerste instantie echtscheiding heeft aangevraagd bij de Rechtbank te Zwolle. De vrouw heeft hierop gereageerd met een verzoek om alimentatie van ƒ 2.500,-- per maand. De Rechtbank heeft op 2 juli 1997 de echtscheiding uitgesproken en op 1 oktober 1998 een alimentatie van ƒ 1.000,-- per maand toegewezen. De man ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 29 juni 1999 de eerdere beschikking van de Rechtbank vernietigde en de alimentatie verhoogde naar ƒ 2.500,-- per maand, met afwijzing van andere verzoeken.

De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het Hof. De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal Hartkamp heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld, waarbij de man aanvoerde dat de vrouw zelf verantwoordelijk was voor haar lagere inkomen in Costa Rica en dat dit geen invloed zou moeten hebben op de alimentatieverplichting.

De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen. De beslissing is genomen door de raadsheren P. Neleman, C.H.M. Jansen en A. Hammerstein, en openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk op 8 september 2000. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de man falen, onder andere omdat het verweer pas na de mondelinge behandeling aan het Hof was voorgelegd, zonder dat de vrouw daarop kon reageren. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de man niet nopen tot nadere motivering, gezien de bepalingen van art. 101a RO.

Uitspraak

8 september 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/150HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [plaats A],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Foortse,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [plaats B], Costa Rica,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.H.F. Schultz van Haegen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 7 maart 1997 ter griffie van de Rechtbank te Zwolle ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en onder meer verzocht echtscheiding tussen hem en verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en harerzijds verzocht de man te veroordelen tot betaling aan haar van een alimentatie van ƒ 2.500,-- per maand.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 2 juli 1997 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft voorts, na verweer van de man met betrekking tot de verzochte alimentatie, bij beschikking van 1 oktober 1998 "met ingang van de dag dat deze beschikking van kracht is" bij voorraad aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de man toegekend van ƒ 1.000,-- per maand, met afwijzing van het meer of anders verzochte.
Tegen laatstvermelde beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 29 juni 1999 heeft het Hof zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep de beschikking van de Rechtbank te Zwolle van 1 oktober 1998 vernietigd en opnieuw beschikkende bepaald dat de man met ingang van 1 januari 1999 ƒ 2.500,-- per maand aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen, en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Nadat bij de op 3 juni 1999 voor het Hof gehouden mon-delinge be-han-deling, met betrekking tot de behoefte van de vrouw ter sprake was geko-men dat de vrouw sinds februari 1999 werkzaam was in Costa Rica en van plan was zich de-fi-ni-tief aldaar te vestigen en dat voorts de vrouw in Costa Rica la-ge-re inkomsten genoot dan in Nederland, en nadat het Hof aan het eind van die behandeling had mede-ge-deeld dat van de zijde van de vrouw nog een tweetal stukken moest worden overgelegd, en vervolgens die be-han-deling had gesloten en daarbij had aangezegd dat op 29 juni 1999 een be-schik-king zou worden gegeven, heeft de advo-caat van de man bij brief van 18 juni 1999 onder meer nog het volgende aan het Hof doen weten:
"Het feit, dat de vrouw thans over een lager inko-men beschikt, is het gevolg van haar keuze om een baan op Costa Rica aan te nemen en behoort geen in-vloed te hebben op de alimentatieverplichting van de man. (...)
Gezien de langdurige werkervaring van de vrouw en het steeds nijpender tekort aan ervaren secreta-res-sen op de Nederlandse arbeidsmarkt, is het zeer aan-ne-melijk dat zij in Nederland ook een passende werkkring had kunnen vinden met een minimaal ge-lijk-waardig salaris aan haar vorige werkkring hier te lande.".
Middel I, dat klaagt dat het Hof heeft na-ge-laten op het al-dus voorgedragen verweer te beslissen, faalt reeds omdat dit verweer eerst na de mondelinge be-han-deling per brief aan het Hof is kenbaar gemaakt zon-der dat de vrouw daarop nog kon reageren.
3.2 De middelen II en III falen eveneens. Zulks be-hoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de daar-bij opgeworpen klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P. Neleman, als voorzitter, C.H.M. Jansen en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 8 september 2000.