ECLI:NL:HR:2000:AA6521
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- G.J. Zuurmond
- A.G. Pos
- D.H. Beukenhorst
- L. Monné
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van successierecht bij inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 februari 1999, betreffende de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De Hoge Raad behandelt de kwestie van de aftrekbaarheid van het door de echtgenote van belanghebbende betaalde successierecht in verband met het vruchtgebruik van aandelen, dat is verkregen na het overlijden van de schoonvader van belanghebbende. De aanslag inkomstenbelasting was oorspronkelijk vastgesteld op een belastbaar inkomen van f 13.578.148,--, na vermindering door de Inspecteur. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd.
De Hoge Raad stelt vast dat het vruchtgebruik van de aandelen, zoals vermeld in het testament van de schoonvader, niet als een tijdelijk recht kan worden beschouwd. Het Hof heeft geoordeeld dat de verkrijging van het vruchtgebruik in de vermogenssfeer plaatsvond en dat het betaalde successierecht niet kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat het successierecht dat door de echtgenote van belanghebbende is betaald, geen tegenprestatie is voor de inkomsten die uit het vruchtgebruik worden genoten. Het kan derhalve niet worden afgetrokken van het inkomen van belanghebbende.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof een juiste beslissing heeft genomen en verwerpt het beroep van belanghebbende. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 14 juli 2000 vastgesteld en openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.