ECLI:NL:HR:2000:AA6520

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35317
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor gedetacheerde werknemer in het buitenland

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die is opgelegd aan een belanghebbende die in 1992 in loondienst was buiten Nederland. De belanghebbende was aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.022,--. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag, die was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.022,-- en een premie-inkomen van ƒ 37.487,--, heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 57.022,-- en een premie-inkomen van ƒ 15.920,--. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde en de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierna heeft de belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of de belanghebbende premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen in de periode van 26 februari 1992 tot en met 31 juli 1992. De Hoge Raad overweegt dat, volgens de nationale wetgeving, de belanghebbende als inwoner van Nederland in beginsel verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen. Echter, internationale regelingen kunnen hierop van invloed zijn. In dit geval is de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing, die bepaalt dat iemand die in loondienst is van een onderneming in een lidstaat en door deze onderneming wordt gedetacheerd in een andere lidstaat, onderworpen blijft aan de sociale verzekeringswetgeving van de uitzendende staat.

Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende in de relevante periode gedetacheerd was, wat niet in strijd is met de rechtsopvatting van de Hoge Raad. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de belanghebbende en bevestigt de uitspraak van het Hof. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 35317
14 juli 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 maart 1999 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomsten-belasting voor het jaar 1992 was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.022,--, is over dat jaar een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.022,-- en een premie-inkomen van ƒ 37.487,--, zonder verhoging. De navorderingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.022,-- en een premie-inkomen van ƒ 15.920,--.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard en de bestreden uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar, 1992, in Nederland en was het gehele jaar in loondienst buiten Nederland werkzaam. Tot en met 25 februari werkte belanghebbende in Duitsland in dienst van A te Q (Duitsland). Vanaf 26 februari was belanghebbende in dienst van B B.V. te R, door welke vennootschap hij voor het verrichten van baggerwerkzaamheden in het buitenland werd tewerkgesteld. Van 26 februari tot en met 31 juli werkte belanghebbende in een lidstaat van de Europese Gemeenschap (hierna: EG) en van 1 augustus tot 31 december buiten de EG.
3.1.2. Belanghebbende heeft over 1992 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 57.022,--. Als beroep vermeldde hij: “uitgezonden employé”. Op grond van de Nedeco-regeling bracht hij 35% in mindering op zijn van B BV ontvangen loon. Voorts vermeldde hij in zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen 1992: “Aftrek elders belast i.v.m. buitenlandse belasting ƒ 45.765”. Bij vraag 16c van het aangiftebiljet heeft belanghebbende aangegeven dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van premie volksverzekeringen. Hij vermeldde hierbij:
“Vrijgesteld: periode 1/1 - 25/2 ý derhalve geen premie-
periode 26/2 - 31/12ý plicht in 1992. Verzekerd in het buitenland."
3.1.3. De aanslag inkomenstenbelasting 1992 is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.022,--, met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting berekend over een inkomen van ƒ 45.765,--.
3.1.4. Bij brief van 29 november 1996 schreef de Inspecteur aan belanghebbende onder meer:
"Volgens gegevens van de Sociale Verzekeringsbank is er voor u over de periode 26 februari 1992 tot en met 31 december 1992 een detacheringsverklaring afgegeven. Dit houdt in dat u over die periode verplicht voor de volksverzekeringen verzekerd was. Er is u over die periode geen premie-aanslag opgelegd omdat u in uw aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekering 1992 vrijstelling van premieheffing vroeg. Dit blijkt nu onterecht te zijn. Ik ga dit herstellen door middel van een navorderingsaanslag."
3.1.5. De aangekondigde navorderingsaanslag is berekend naar een premie-inkomen van ¦ 37.487,--. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de Inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende voor de volksverzekeringen verplicht verzekerd is geweest van 26 februari tot en met 31 juli 1992. Op grond daarvan heeft hij de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een premie-inkomen van ¦ 15.920,--.
3.2. In cassatie is in geschil of belanghebbende van 26 februari 1992 tot en met 31 juli 1992 premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen.
3.3. Volgens de nationale wetgeving is belanghebbende, als inwoner van Nederland, in beginsel in Nederland voor de volksverzekeringen verplicht verzekerd. Regelingen van internationaal recht kunnen echter op de Nederlandse volksverzekeringswetten inbreuk maken. Op belanghebbende is, nu hij van 26 februari tot en met 31 juli 1992 in dienst van B BV, gevestigd in Nederland, werkzaamheden heeft verricht in een andere lidstaat van de EG, de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 (hierna: Verordening nr. 1408/71) van toepassing.
3.4. Artikel 14, aanhef en lid 1, letter a, Verordening nr. 1408/71 - welke bepaling als bijzondere regel voorrang heeft boven de algemene regel van artikel 13, lid 2, letter a, van voormelde Verordening - bepaalt, zakelijk weergegeven, dat degene die in loondienst is van een onderneming van een lidstaat en door deze onderneming wordt gedetacheerd in een andere lidstaat, onderworpen blijft aan de sociale verzekeringswetgeving van eerstbedoelde staat (de uitzendende staat).
3.5. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende in de periode van 26 februari tot en met 31 juli 1992 in een lidstaat gedetacheerd is geweest, zoals is bedoeld in artikel 14, aanhef en lid 1, letter a, Verordening 1408/71. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het Hof mocht daarbij de verzekerings-plicht hier te lande baseren op een andere bepaling van de Verordening 1408/71 dan die op grond waarvan de hiervóór in 3.1.4. bedoelde detacheringsverklaring is afgegeven.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 14 juli 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.