ECLI:NL:HR:2000:AA6517

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35489
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A.E. de Moor
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en waardering pensioenverplichtingen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1992, waarbij een belastbaar bedrag van ¦ 62.068,-- was vastgesteld. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna X B.V. in beroep ging bij het Hof. Het Hof verwierp het beroep, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Staatssecretaris heeft het cassatieberoep bestreden, en de Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De belanghebbende heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de feiten vastgesteld, waarbij onder andere de pensioenverplichtingen van belanghebbende aan de orde kwamen. X B.V. had de pensioenverplichtingen overgenomen van de praktijkvennootschap A B.V. en was vanaf 1 januari 1992 belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.

De Hoge Raad oordeelde dat de waarde van de pensioenverplichtingen per 1 januari 1992 moest worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer, waarbij een netto-rekenrente van 4% gehanteerd moest worden. Dit oordeel van het Hof werd als feitelijk en niet onbegrijpelijk beschouwd, waardoor het in cassatie niet met vrucht kon worden bestreden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Dit arrest is op 14 juli 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren A.E. de Moor, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 35489
14 juli 2000
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 juni 1999 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ¦ 62.068,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep heeft verworpen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 3 april 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is een pensioenvennootschap. Zij heeft de pensioenverplichtingen welke de praktijkvennootschap A B.V. is aangegaan jegens B, geboren in 1927, die tot 1991 als oogarts werkzaam is geweest, naar de toestand op 31 december 1983 overgenomen. Het ouderdomspensioen is ingegaan op 1 maart 1992. Het pensioen is voorwaardelijk open geïndexeerd, hetgeen betekent dat de pensioenen na ingang periodiek worden aangepast aan de geldontwaarding indien en voorzover de beleggingsresultaten van de pensioengelden uitstijgen boven het te behalen basisrendement.
3.1.2. Tot 1992 was belanghebbende niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Op 1 januari van genoemd jaar is zij belastingplichtig geworden als gevolg van de Wet van 12 december 1991, Stb. 697, zoals gewijzigd bij de Wet van 12 december 1991, Stb. 698.
3.1.3. In haar balans per 1 januari 1992 heeft belanghebbende de pensioenverplichtingen gewaardeerd door de toekomstige uitkeringen contant te maken tegen 7% en met verwaarlozing van de verplichting tot voorwaardelijke open indexering. In de balans per 31 december 1992 heeft belanghebbende als contantmakingsrente 4% gehanteerd en de indexering opnieuw verwaarloosd.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat ter bepaling van de waarde van belanghebbendes pensioenverplichtingen per 1 januari 1992, welke alsdan moeten worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer, een netto-rekenrente van 4% moet worden gehanteerd. Dat oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. De middelen bestrijden dat oordeel derhalve tevergeefs.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 14 juli 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren A.E. de Moor, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.