ECLI:NL:HR:2000:AA6376
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen vrijspraak en terbeschikkingstelling in zware mishandeling
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte op 20 november 1998 vrijgesproken werd van de hem ten laste gelegde feiten, maar ter beschikking werd gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege voor zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1953 en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting 'De Stadspoort', had op 24 november 1998 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak op 18 april 2000 voor het eerst behandeld. De Advocaat-Generaal, Wortel, concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.
De Hoge Raad oordeelde dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Er was een tijdsverloop van meer dan twaalf maanden tussen het instellen van het cassatieberoep en het ontvangen van de stukken door de Hoge Raad. Dit tijdsverloop was niet gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden. Ondanks deze overschrijding van de redelijke termijn, leidde dit niet tot strafvermindering, omdat het Hof geen straf had opgelegd, maar een maatregel van terbeschikkingstelling.
De Hoge Raad bevestigde dat de door het Hof opgelegde maatregel niet voor vermindering in aanmerking komt, omdat de duur daarvan niet vooraf is bepaald. De Hoge Raad oordeelde dat het belang van de samenleving bij beveiliging door berechting zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij verval van het recht tot strafvervolging. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit in dit geval niet tot cassatie leidde. De klachten van de verdachte over de aanmerkingen van het Hof met betrekking tot het letsel dat hij had toegebracht, werden verworpen. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep.