ECLI:NL:HR:2000:AA6310
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en vergunningen voor reservetaxi's
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die is opgelegd aan belanghebbende, een taxi-onderneming, voor het tijdvak van 1 augustus 1991 tot en met 30 september 1991. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 409,-- aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van honderd procent. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, wat leidde tot een beroep bij het Gerechtshof. Het Hof heeft de aanslag vernietigd, waarna de Staatssecretaris van Financiën in cassatie ging tegen deze uitspraak.
In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende beschikte over 31 taxivergunningbewijzen en 10 aanhangsels voor reservetaxi's. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat op 30 september 1991 met het motorrijtuig gebruik werd gemaakt van de weg, terwijl de vraag was of belanghebbende op dat moment voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van motorrijtuigenbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet ambtshalve had hoeven oordelen over de vergunning, omdat de brief van de Inspecteur van 18 februari 1991 ook anders geïnterpreteerd kon worden. Het middel faalde, en de Hoge Raad verwierp het beroep van de Staatssecretaris.
De beslissing van de Hoge Raad werd op 28 juni 2000 openbaar gemaakt, waarbij de kostenveroordeling in samenhang met een andere zaak werd meegenomen. De uitspraak bevestigde dat de aanhangsels voor reservetaxi's niet als vergunningen konden worden aangemerkt, maar dat de Inspecteur zich op een andere manier had moeten opstellen in de beoordeling van de vrijstelling.