ECLI:NL:HR:2000:AA6302
Hoge Raad
- Herziening
- W.J.M. Davids
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling wegens medeplegen van doodslag en verkrachting op basis van DNA-onderzoek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2000 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een veroordeling tot tien jaar gevangenisstraf voor medeplegen van doodslag en verkrachting. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. P.H. Doedens, had eerder een veroordeling ondergaan door het Gerechtshof te Arnhem, die op 3 oktober 1995 was uitgesproken. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen, namelijk resultaten van DNA-onderzoek die zouden aantonen dat de op het slachtoffer aangetroffen spermasporen en haren afkomstig waren van een andere persoon dan de aanvrager of zijn mededader.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage en concludeerde dat de nieuwe informatie niet van dien aard was dat het ernstige vermoeden zou wekken dat, ware deze informatie bekend geweest, het Hof tot vrijspraak van de aanvrager zou zijn gekomen. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof al op de hoogte was dat de spermasporen en haren niet van de aanvrager of zijn mededader afkomstig waren. De vraag of deze sporen van één persoon afkomstig waren, was voor het Hof niet van belang geweest.
Uiteindelijk werd de aanvrage tot herziening afgewezen, en de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering en de noodzaak dat nieuwe feiten daadwerkelijk een significante impact moeten hebben op de uitkomst van een rechtszaak om tot herziening te kunnen leiden.