ECLI:NL:HR:2000:AA6301
Hoge Raad
- Herziening
- W.J.M. Davids
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Herziening van een strafzaak met betrekking tot doodslag en verkrachting, DNA-onderzoek en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2000 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager was eerder veroordeeld voor medeplegen van doodslag en verkrachting, met een gevangenisstraf van tien jaar. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe DNA-onderzoeken die zouden aantonen dat de op het slachtoffer aangetroffen spermasporen en haren afkomstig waren van een andere persoon dan de aanvrager of zijn mededader. De aanvrager stelde dat deze nieuwe informatie het ernstige vermoeden wekte dat, ware deze gegevens bekend geweest, het Hof tot vrijspraak zou zijn gekomen.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvraag en concludeerde dat de stelling van de aanvrager niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof al op de hoogte was van het feit dat de spermasporen en haren niet van de aanvrager of zijn mededader afkomstig waren. De vraag of deze sporen van één en dezelfde persoon afkomstig waren, was voor het Hof niet van belang voor de beslissing. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in strafzaken en de voorwaarden waaronder herziening van een uitspraak kan plaatsvinden. De Hoge Raad bevestigde dat nieuwe bewijsmiddelen alleen kunnen leiden tot herziening als ze een ernstig vermoeden van onschuld kunnen wekken, wat in dit geval niet was aangetoond.