ECLI:NL:HR:2000:AA6256

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35232
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • G.J. Zuurmond
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • L. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en economische eigendom van voorzieningen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die betrekking heeft op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 46.230,--. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep.

In cassatie heeft de Hoge Raad vastgesteld dat belanghebbende in 1993 twee overeenkomsten heeft gesloten voor de aankoop van een bouwkavel en de bouw van een vakantiehuis. De investeringen voor deze projecten waren aanzienlijk, en het vakantiehuis was bestemd voor verhuur. De juridische eigendom van de voorzieningen op het recreatiepark berustte bij de Vereniging van Eigenaren, waaraan belanghebbende jaarlijks een bijdrage verschuldigd was. Belanghebbende stelde dat hij recht had op afschrijving van de voorzieningen, maar het Hof oordeelde dat hij niet de economische eigendom droeg, omdat hij niet het risico van waardeveranderingen van de voorzieningen droeg.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat belanghebbende geen recht had op afschrijving. De argumenten van belanghebbende over de huurwaarde en de omstandigheden van het recreatiepark werden door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen, en de uitspraak van het Hof bleef in stand.

Uitspraak

Nr. 35232
21 juni 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 maart 1999 betreffende de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 46.230,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in 1993 twee overeenkomsten gesloten. Bij deze overeenkomsten heeft hij een bouwkavel ter grootte van 660 m2 gekocht en heeft hij opdracht gegeven daarop een vakantiehuis te bouwen. De hiermee gemoeide investeringen hebben inclusief omzetbelasting respectievelijk f 101.085,-- en f 109.005,-- bedragen. Het vakantiehuis is gelegen in recreatiepark A dat in totaal 220 gelijksoortige huizen telt. In de koopprijs voor de bouwkavel is een vergoeding begrepen voor de aanleg van gebouwde en ongebouwde voorzieningen in het park. De juridische eigendom van deze voorzieningen berust bij de Vereniging van Eigenaren B, waarvan de eigenaren van de vakantiehuizen, waaronder dus belanghebbende, lid zijn. Belanghebbende is terzake van de kosten van exploitatie van deze voorzieningen jaarlijks een bijdrage verschuldigd aan de vereniging van eigenaren. Belanghebbende heeft het vakantiehuis uitsluitend bestemd voor verhuur aan derden.
3.2 Het Hof heeft in cassatie onbestreden geoordeeld dat het vakantiehuis moet worden aangemerkt als een woonhuis in de zin van artikel 7, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: UR). In cassatie herhaalt belanghebbende zijn door het Hof verworpen betoog dat hij als degene bij wie de economische eigendom van de voorzieningen berust tot afschrijving daarop gerechtigd is. ’s Hofs oordeel dat de met de exploitatie van de voorzieningen samenhangende kosten, zoals afschrijving, belanghebbende niet raken, moet aldus worden opgevat dat uit het door belanghebbende gestelde niet voortvloeit dat het risico van de waardeveranderingen en het eventueel tenietgaan van die voorzieningen (naar evenredigheid) ten volle door hem wordt gedragen, zodat hem in die zin niet de economische eigendom naar evenredigheid toekomt. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het kan voor het overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het is, gelet op de stukken van het geding, ook niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Hiervan uitgaande heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat voor afschrijving op die voorzieningen door belanghebbende geen plaats is. Middel I en het daarop voortbouwende middel II falen derhalve.
3.3 Voor de toepassing van artikel 7, lid 1, UR dient de huurwaarde in het algemeen gesteld te worden op het totaal van de in feite in het jaar ontvangen huursommen. Bijzondere omstandigheden kunnen evenwel nopen tot het maken van een uitzondering op deze regel, bijvoorbeeld indien een huurprijs ontbreekt of indien het totaal van de ontvangen huursommen, over het jaar bezien, afwijkt van het bedrag aan huur dat onder normale omstandigheden in dat jaar genoten had kunnen worden. Belanghebbende heeft voor het Hof een zodanige uitzonderingssituatie gesteld, zich daarbij beroepend op de nog geringe naamsbekendheid van het park en het tempo van afbouw van het park, als gevolg waarvan de bungalows nog tamelijk veel weken leegstonden. Dergelijke omstandigheden zijn echter op zichzelf normale, immers voor alle bungalows in een zodanige situatie geldende, omstandigheden, welke niet nopen tot de conclusie dat de in dit jaar voor de onderhavige bungalow in feite ontvangen huur lager was dan de huur die dat jaar bedongen had kunnen worden. Het Hof heeft daarom, wat er zij van de gebezigde redengeving, belanghebbendes stelling terecht verworpen. Middel III faalt eveneens.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 21 juni 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.A. Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.