ECLI:NL:HR:2000:AA6229

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/142HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in dossiers en bescherming van persoonlijke levenssfeer in sociale verzekeringsrecht

In deze zaak verzocht de verzoeker, die een uitkering ontving op basis van sociale verzekeringswetten, om inzage in zijn dossier bij het GAK Nederland B.V. Dit verzoek was ingegeven door de vrees dat een derde informatie had verstrekt over zijn financiële situatie die van invloed kon zijn op zijn uitkering. Het GAK had weliswaar inzage gegeven in het dossier, maar weigerde de correspondentie van de derde partij ter inzage te geven, met als argument de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de informant. De Rechtbank te Leeuwarden wees het verzoek van de verzoeker af, en het Gerechtshof bekrachtigde deze beslissing. De verzoeker ging in cassatie bij de Hoge Raad, die de zaak beoordeelde op basis van de Wet persoonsregistraties (WPR). De Hoge Raad oordeelde dat de weigering van het GAK om de correspondentie te verstrekken gerechtvaardigd was, omdat de informatie niet onder de WPR viel en de belangen van het GAK en de informant zwaarder wogen dan die van de verzoeker. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de verzoeker in de kosten van het geding.

Uitspraak

16 juni 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/142HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
GAK NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 3 oktober 1998 gedateerd verzoekschrift ex art. 34 jo. art. 29 Wet persoonsregistraties heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot de Rechtbank te Leeuwarden en verzocht verweerster in cassatie - verder te noemen: het GAK - te bevelen aan [verzoeker] inzage te verlenen in dossiers die op [verzoeker] betrekking hebben.
Het GAK heeft het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 7 december 1998 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij beschikking van 9 juni 1999 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd en het verzoek van [verzoeker] het GAK te veroordelen in de kosten van beide instanties afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het GAK heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 14 april 2000 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verzoeker] geniet een uitkering ingevolge een of meer sociale verzekeringswetten. Het recht op uitkering en de uitvoering van die wetten worden geadministreerd door het GAK.
(ii) [Verzoeker] heeft het GAK inzage verzocht in het hem betreffende dossier. Aanleiding tot het verzoek was dat [verzoeker] ter ore was gekomen dat een derde aan het GAK informatie had gegeven omtrent financiële middelen waarover [verzoeker] de beschikking zou hebben en die van belang zouden kunnen zijn voor het recht op een uitkering.
(iii) Het GAK heeft [verzoeker] inzage verschaft in het hem betreffende dossier. Het heeft echter geweigerd de brief/brieven van de informant ter inzage te geven. Het GAK heeft als reden van weigering opgegeven: de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de informant.
3.2 [Verzoeker] heeft vervolgens de Rechtbank op de voet van art. 34 Wet persoonsregistraties (WPR) verzocht het GAK te bevelen hem inzage te verlenen in dossiers die op hem betrekking hebben.
De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het Hof heeft de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd. Het Hof heeft daartoe, kort samengevat, het volgende overwogen.
Het geschil tussen partijen betreft de weigering van het GAK om [verzoeker] met toepassing van de WPR inzage te geven in c.q. te laten kennisnemen van de door een derde met het GAK gevoerde correspondentie betreffende de financiële omstandigheden van [verzoeker]. De volledige door de derde gevoerde correspondentie die [verzoeker] ter inzage wil verkrijgen, valt echter, bezien in het licht van de in art. 1 WPR aan diverse begrippen gegeven betekenissen, niet onder het bereik van de WPR en derhalve niet onder de gegevens waarvan op grond van art. 29 WPR inzage dient te worden verstrekt (rov. 6). Het door [verzoeker] aangegeven belang, namelijk dat hij de correspondentie nodig heeft voor aangifte van laster, is voorts geen door de WPR rechtens beschermd belang (rov. 7). Voor het geval over het in rov. 6 en 7 overwogene anders geoordeeld dient te worden, overwoog het Hof voorts nog in rov. 8:
"Het GAK heeft belang bij het verkrijgen van voor zijn werkzaamheden relevante informatie via derden. Deze derden, en daarmee ook het GAK, zullen er veelal belang bij hebben dat door hen verstrekte informatie vertrouwelijk wordt behandeld.
Tegenover genoemde belangen van het GAK en de derden staan de belangen van [verzoeker].
[Verzoeker] heeft weliswaar geen inzage verkregen in de onderhavige correspondentie, maar is wel geïnformeerd over de, in het kader van de uitvoering van de taken van het GAK, door de informant verstrekte relevante gegevens. Dat brengt het hof tot het oordeel dat genoemde belangen van het GAK en de derden in de gegeven omstandigheden zwaarder dienen te wegen dan die van [verzoeker]. Het GAK heeft derhalve, op grond van het gestelde in art. 30 aanhef en onder e van de Wet, [verzoeker] terecht de kennisneming van bedoelde correspondentie kunnen weigeren."
3.3 Tegen het in rov. 8 overwogene, dat ’s Hofs beslissing zelfstandig kan dragen, keert middel II zich met een aantal rechtsklachten. Deze klachten zijn tevergeefs voorgesteld.
Anders dan het middel betoogt, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat informatie betreffende de financiële omstandigheden van [verzoeker] als voor de werkzaamheden van het GAK relevante informatie moet worden beschouwd, ook - naar inderdaad in ’s Hofs oordeel besloten ligt - indien die informatie bij nader onderzoek niet juist mocht blijken te zijn. Hierbij verdient aantekening dat de wet de ingevolge art. 34 WPR bevoegde rechter niet de mogelijkheid biedt om zich de betreffende stukken te doen overleggen onder bepaling dat uitsluitend de rechter daarvan kennis neemt.
Ook de klacht dat het Hof ten onrechte het belang van [verzoeker] niet zwaarder heeft doen wegen, kan niet slagen. Het Hof heeft bij de afweging van het belang van [verzoeker] tegen de overige betrokken belangen niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. ’s Hofs oordeel kan voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, niet op juistheid worden getoetst.
3.4 Het falen van middel II brengt mee dat het beroep moet worden verworpen. Middel I behoeft derhalve geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassa-tie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het GAK begroot op ƒ 50,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 16 juni 2000.