ECLI:NL:HR:2000:AA6208

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35424
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waardering van pensioenvoorzieningen in de vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar bedrag van f 115.922,--, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. X B.V. ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft X B.V. cassatie ingesteld.

De Hoge Raad beoordeelt de argumenten van X B.V. en komt tot de conclusie dat de door de Inspecteur gemaakte correctie van de pensioenvoorziening terecht was. De directeur van X B.V. had recht op een 4% vast na-geïndexeerd ouderdomspensioen, en de pensioenverplichtingen werden door de vennootschap in eigen beheer opgebouwd. De Hoge Raad oordeelt dat de waardering van de pensioenvoorziening volgens de koopsommenmethode niet in overeenstemming is met de wetgeving, en dat de dotatie aan de voorziening ouderdomspensioen niet in één keer ten laste van het resultaat kan worden gebracht.

Daarnaast wordt het oordeel van het Hof dat de waardering van de verplichting tot uitkering van het nabestaandenpensioen op basis van het volledige nabestaandenpensioen in strijd is met goed koopmansgebruik, door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van X B.V. en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 14 juni 2000 uitgesproken door de Hoge Raad, met vermelding van de betrokken rechters en de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 35424
14 juni 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 mei 1999 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 115.922,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Aan de directeur van A B.V. , met welke vennootschap belanghebbende een fiscale eenheid vormt, is een recht op een 4% vast na-geïndexeerd ouderdomspensioen toegekend. Tevens is voorzien in een recht op een nabestaanden/wezenpensioen. De pensioenverplich-tingen worden door A B.V. in eigen beheer opgebouwd. Belanghebbende heeft het ouderdomspensioen per de balansdatum van 31 december 1996 volgens de koopsommenmethode berekend en aan de waardering onder meer de in de pensioenbrief vastgelegde na-indexatie van 4% ten grondslag gelegd. Aan de berekening van een voorziening risico-nabestaandenpensioen per 31 december 1996 is onder meer het uitgangspunt ten grondslag gelegd dat waardering dient plaats te vinden op basis van het volledige nabestaandenpensioen dat tot uitkering komt bij (voor-)overlijden van de directeur.
De Inspecteur heeft de door belanghebbende per balansdatum opgevoerde pensioenvoorziening gecorrigeerd tot op het bedrag van de lineair opgebouwde voorziening per 1 januari 1995.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat niet als juist kan worden aangemerkt de opvatting van belanghebbende dat de dotatie aan de voorziening ouderdomspensioen die voortvloeit uit de vaste 4% na-indexatie in één keer ten laste van het resultaat kan worden gebracht, nu artikel 9a, lid 1, eerste volzin, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) door de invoering van artikel 9b van de Wet bij Wet van 23 december 1994, Stb. 934, in werking getreden met ingang van 1 januari 1995, toepassing mist in een situatie als de onderhavige waarin de voorziening ouderdomspensioen volgens de actuariële methode wordt berekend. Voorzover het middel zich tegen dit oordeel richt, faalt het, aangezien dit oordeel juist is.
3.3. Het middel richt zich voor het overige tegen ’s Hofs oordeel dat de door belanghebbende verdedigde waardering van de verplichting tot uitkering van het nabestaandenpensioen op basis van het volledige nabestaandenpensioen dat tot uitkering komt bij (voor)overlijden van de directeur, in strijd is met goed koopmansgebruik. Het middel steunt op de opvatting dat een voorziening die voldoet aan de eisen van artikel 9b van de Wet, niet tevens in overeenstemming met goed koopmansgebruik hoeft te zijn. Voor die opvatting is evenwel in de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 9b van de Wet geen steun te vinden. Ook in zoverre faalt het middel derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 14 juni 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.