13 juni 2000
Strafkamer
nr. 00274/99
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Groningen van 2 november
1998 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Winschoten van 5 maart 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde.
2.1. Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. C. Koers,
advocaat te Roden, heeft het cassatieberoep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van een na de terechtzitting waarop de conclusie van de Advocaat-Generaal is genomen, op 3 april 2000 ingekomen, brief van de raadsman van de verdachte.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd:
"dat de besloten vennootschap Bar-Dancing "[..]" B.V., in de gemeente Vlagtwedde, op "of omstreeks 12 oktober 1997, in de uitoefening van haar ambt, beroep en/of bedrijf, te weten de exploitatie van een aan de [adres] te Ter Apel gevestigde bar-dancing, een persoon heeft gediscrimineerd wegens zijn ras, immers heeft genoemde besloten vennootschap een persoon, genaamd [slachtoffer], van Iranese afkomst, althans van een andere nationaliteit dan de Nederlandse, wegens zijn ras niet toegelaten tot die bar-dancing aan de [adres] te Ter Apel, hebbende verdachte "tot dat feit opdracht gegeven en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art. 429quater lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij, op of omstreeks 12 oktober 1997, in de gemeente Vlagtwedde, in de uitoefening van zijn ambt, beroep en/of bedrijf, te weten de exploitatie van de aan de [adres] te
Ter Apel gevestigde bar-dancing "[..]" B.V. een persoon heeft gediscrimineerd wegens zijn ras, immers heeft hij, verdachte, een persoon genaamd [slachtoffer], van Iranese afkomst, althans van een andere nationaliteit dan de Nederlandse, wegens zijn ras niet toegelaten tot die bar-dancing aan de [adres] te Ter Apel;
art. 429quater lid 1 Wetboek van Strafrecht".
3.2. De Rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het begrip "ras", dat als bestanddeel voorkomt in art. 429quater van het Wetboek van Strafrecht, moet worden uitgelegd naar de kennelijke strekking van de in artikel 1 van het Verdrag van New York tot uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie gegeven opsomming, waarin naast “ras" ook wordt genoemd het aanknopen bij verschillende kenmerken, te weten fysieke, etnische, geografische, culturele, historische of godsdienstige.
Deze ruime interpretatie van het woord "ras" maakt het mogelijk op te treden tegen vele (verkapte) vormen van rassendiscriminatie.
De bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, die rassendiscriminatie bestrijden, waaronder "artikel 429quater, beogen echter niet de bescherming van een groep vanwege het zijn van bewoner van het Verwijder Centrum in Ter Apel.
Daarop betrekking hebbende uitlatingen
(de Hoge Raad leest: uitsluitingen) vallen dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, buiten het bereik van deze strafbepaling.
Op grond daarvan acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken".
3.3. Nu het beroep is gericht tegen een vrijspraak moet de Hoge Raad, gezien het eerste lid van art. 430 Sv, allereerst beoordelen of de Officier van Justitie in dat beroep kan worden ontvangen. Daartoe dient te worden onderzocht of de ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde gegeven vrijspraak een andere is dan die bedoeld in deze wetsbepaling. Dit brengt mee dat voor het onderhavige geval eerst de vraag moet worden beantwoord of de Rechtbank, door te overwegen en te beslissen als hiervoor is weergegeven, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten en van iets anders heeft vrijgesproken dan primair en subsidiair was tenlastegelegd. Daartoe dient in het onderhavige geval te worden onderzocht of de Rechtbank is uitgegaan van een juiste uitleg van het in de primaire en subsidiaire tenlastelegging voorkomende begrip "discriminatie wegens ras" dat aldaar klaarblijkelijk is gebezigd in dezelfde betekenis als art. 429quater Sr daaraan toekent.
3.4. De hiervoor weergegeven overwegingen van de Rechtbank moeten aldus worden verstaan:
a. de niet-toelating van de in de tenlastelegging genoemde persoon tot de daar eveneens genoemde bar-dancing kan worden aangemerkt als discriminatie, waaronder op grond van art. 90quater Sr onder meer begrepen is het maken van onderscheid dat ten gevolge kan hebben dat het genot van de in die bepaling genoemde rechten wordt tenietgedaan of aangetast, begaan in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf,
b. art. 429quater Sr is op deze discriminatie niet van toepassing nu de niet-toelating van de betrokkene haar grond niet vond in diens ras maar in het behoren tot de groep mensen die het Verwijder Centrum
Ter Apel bewoont.
3.5.1. Zoals de Rechtbank met juistheid heeft overwogen, moet de in art. 429quater Sr voorkomende term "ras" worden uitgelegd overeenkomstig de strekking van de in art. 1 van het Internationaal Verdrag van New York van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie gegeven opsomming, waarin naast "ras" ook worden genoemd: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 22 mei 1981, Stb. 306 tot wijziging van art. 429quater Sr zal voor de vaststelling of er sprake is van discriminatie wegens ras moeten worden aangeknoopt bij verschillende kenmerken, die van fysieke, etnische, geografische, culturele, historische of godsdienstige aard kunnen zijn (vgl. Kamerstukken II 1980-1981, 16 115, nr. 5, blz. 5).
3.5.2. Blijkens diezelfde wetsgeschiedenis heeft de wetgever met deze wetswijziging beoogd een verdergaand optreden mogelijk te maken tegen het maken van onderscheid tussen personen wegens hun ras in de uitoefening van een beroep of bedrijf, voorzover dat plaatsvindt binnen de Nederlandse rechtsorde. Als zodanig heeft de wetgever ook indirecte rassen- discriminatie onder de werking van art. 429quater Sr gebracht, bijvoorbeeld indien het maken van onder- scheid wegens nationaliteit in werkelijkheid het maken van discriminerend onderscheid tussen personen wegens hun ras beoogt of tot gevolg heeft (vgl. Kamerstukken I 1980-1981, 16 115, nr. 139a, blz. 2-3). Dit standpunt is herhaald bij de totstandkoming van de Wet van 14 november 1991, Stb. 623 waarbij art. 429quater Sr zijn huidige redactie heeft gekregen. Daaruit blijkt dat als indirecte discriminatie moet worden aangemerkt een maatregel die ogenschijnlijk neutraal is maar die in feite uitsluitend of in overwegende mate personen van een bepaalde groep betreft, terwijl het verschil in behandeling niet kan worden verklaard door objectief gerechtvaardigde factoren die geen verband houden met discriminatie op een bepaalde grond (vgl. Kamerstukken II 1989-1990, 20 239, nr. 15, blz. 3-4).
3.5.3. Indien iemand in de uitoefening van een beroep of bedrijf zich schuldig maakt aan zodanige indirecte discriminatie wegens ras, is daarop art. 429quater Sr van toepassing (vgl. HR 26 juni 1984, NJ 1985, 531).
3.6. De Rechtbank heeft miskend dat de bewoners van genoemd verwijdercentrum zich niet uitsluitend onderscheiden door hun gemeenschappelijke adres, maar ook - naar van algemene bekendheid is - door hun huidskleur, nationale of etnische afstamming en/of geografische of culturele herkomst en in die zin behoren tot een ras in de hierboven aangegeven ruime zin van het woord.
3.7. De opvatting van de Rechtbank dat art. 429quater Sr geen bescherming beoogt te bieden aan de bewoners van bedoeld verwijdercentrum, getuigt dus van een te beperkte uitleg van het in die wetsbepaling voorkomende begrip "discriminatie wegens ras".
3.8. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Rechtbank de grondslag van de primaire en subsidiaire tenlastelegging heeft verlaten, zodat haar beslissing niet is een vrijspraak als bedoeld in art. 430, eerste lid, Sv. Dit brengt mee dat de Officier van Justitie kan worden ontvangen in het ingestelde cassatieberoep.
4. Beoordeling van het middel
Uit het onder 3 overwogene volgt dat het middel gegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden vonnis;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.M.M. Orie, J.P. Balkema en
A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 juni 2000.