ECLI:NL:HR:2000:AA6157
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Huurprijzenwet woonruimte en de rechtsgeldigheid van de tuinstadbijdrage als onderdeel van de bijkomende kosten
In deze zaak gaat het om een geschil tussen huurders [huurder 1] en [huurder 2] en de woningbouwvereniging Eigen Haard over de rechtmatigheid van de tuinstadbijdrage die door Eigen Haard aan de huurders in rekening wordt gebracht. De huurders hebben bij de Kantonrechter te Amsterdam een procedure aangespannen tegen Eigen Haard, waarin zij betwisten dat de tuinstadbijdrage als onderdeel van de bijkomende kosten kan worden aangemerkt. De Kantonrechter heeft de vorderingen van Eigen Haard toegewezen, maar de huurders hebben hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam. De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de vorderingen van Eigen Haard opnieuw toegewezen, wat heeft geleid tot een cassatieprocedure bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 juni 2000 geoordeeld dat de tuinstadbijdrage niet kan worden aangemerkt als onderdeel van de bijkomende kosten zoals bedoeld in artikel 12 van de Huurprijzenwet Woonruimte (HPW). De Hoge Raad oordeelt dat de groenvoorzieningen, waar de tuinstadbijdrage voor bedoeld is, niet als onroerende aanhorigheid van de gehuurde woonruimte kunnen worden beschouwd. Dit betekent dat de huurders geen recht hebben op het in rekening brengen van deze kosten door Eigen Haard. De Hoge Raad vernietigt de eerdere vonnissen van de Kantonrechter en de Rechtbank en wijst de vorderingen van Eigen Haard af. Tevens wordt Eigen Haard veroordeeld tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen aan de huurders.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van bijkomende kosten in huurcontracten en verduidelijkt de reikwijdte van de Huurprijzenwet Woonruimte met betrekking tot servicekosten en bijkomende kosten voor huurders in de context van gemeenschappelijke voorzieningen.