ECLI:NL:HR:2000:AA6123

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35514
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en de onzakelijkheid van de verkoopprijs van aandelen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 juni 1999, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van f 81.862,--, welke aanslag door de Inspecteur was gehandhaafd na bezwaar. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende in het jaar 1995 geen verlies uit aanmerkelijk belang kan nemen. Dit oordeel is gebaseerd op de onzakelijkheid van de overeenkomst tot vermindering van de verkoopprijs van de aandelen in A B.V. die op 16 juni 1995 tussen belanghebbende en B B.V. was gesloten.

De Hoge Raad oordeelt dat de oordelen van het Hof, dat zowel in 1992 als in 1994/1995 onzakelijk is gehandeld, niet onbegrijpelijk zijn en voldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 35514
7 juni 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 juni 1999 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 81.862,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard en de uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. Het Hof heeft, onder verwijzing naar zijn uitspraak betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, geoordeeld dat door belanghebbende in het onderhavige jaar (1995) niet een verlies uit aanmerkelijk belang kan worden genomen op grond van de op 16 juni 1995 tussen belanghebbende en B B.V. gesloten overeenkomst tot vermindering van de verkoopprijs van de aandelen in A B.V..
3.2. In zijn hiervóór in 3.1 bedoelde uitspraak heeft het Hof - voorzover in cassatie van belang - geoordeeld: dat zowel in 1992 (toen de aandelen A B.V. door belanghebbende werden verkocht aan B B.V.) als in 1994/1995 (toen de verkoopprijs werd verminderd) door belanghebbende en B B.V. onzakelijk is gehandeld; dat ingevolge artikel 39, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als overdrachtsprijs dient te gelden de waarde in het economische verkeer van de aandelen A B.V. per 31 maart 1992 (de datum van verkoop); dat de hieruit voortvloeiende correctie in het jaar 1992 dient plaats te vinden; dat naast deze correctie geen plaats is voor een correctie in 1994/1995; dat een en ander mitsdien geen gevolgen heeft voor de belastingheffing over het jaar 1995.
3.3. Aan zijn oordeel dat door belanghebbende en B B.V. onzakelijk is gehandeld bij de vermindering van de verkoopprijs van de aandelen A B.V., heeft het Hof ten grondslag gelegd zijn oordeel dat een zakelijk handelende, onafhankelijke verkoper onder de omstandigheden als hier aan de orde niet zou hebben ingestemd met een verlaging van de verkoopprijs. Tegen deze oordelen keert zich middel I tevergeefs. Deze oordelen zijn immers van feitelijke aard, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, zodat zij in cassatie niet met vrucht kunnen worden bestreden.
3.4. In ’s Hofs hiervóór in 3.3 weergegeven oordelen ligt besloten het oordeel dat een zakelijk handelende verkoper in 1995 niet zou hebben ingestemd met een vermindering van de verkoopprijs tot onder de waarde in het economische verkeer van de aandelen A B.V. per 31 maart 1992. Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat door belanghebbende in het onderhavige jaar niet een verlies uit aanmerkelijk belang kan worden genomen op grond van de op 16 juni 1995 tussen belanghebbende en B B.V. gesloten overeenkomst tot vermindering van de verkoopprijs van de aandelen A B.V.. Middel II, dat er ten onrechte van uitgaat dat ook een niet-zakelijke vermindering van de verkoopprijs kan leiden tot een verlies uit aanmerkelijk belang, faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.