ECLI:NL:HR:2000:AA6118

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35388
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E. de Moor
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en wijziging functie schoolgebouw

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1991 tot en met 31 december 1993. De aanslag bedroeg f 82.740,-- en werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie. Het Hof had vastgesteld dat de werkzaamheden aan het schoolgebouw zo ingrijpend waren dat het gebouw een geheel nieuwe aanwendingsmogelijkheid had gekregen, namelijk als appartementencomplex. Dit leidde tot de conclusie dat de functie van het gebouw was gewijzigd en dat er sprake was van een vervaardigd goed in de zin van artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat de middelen van cassatie falen.

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep in cassatie, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld door de raadsheer A.E. de Moor als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 35388
7 juni 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 april 1999 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1991 tot en met 31 december 1993 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 82.740,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
Het Hof heeft uit de hoeveelheid werkzaamheden en de aard van die werkzaamheden, weergegeven in 2.3 van zijn uitspraak, alsmede uit de door belanghebbende ter zitting overgelegde bouwtekeningen afgeleid dat door de verrichte werkzaamheden het oorspronkelijke schoolgebouw radicaal is gewijzigd en dat het gebouw een geheel nieuwe aanwendingsmogelijkheid heeft gekregen, namelijk een appartementencomplex dat geschikt is voor bewoning. Hierin ligt besloten dat naar ’s Hofs oordeel de functie van het gebouw is gewijzigd in samenhang met een zodanige verbouwing dat de aldus tot stand gekomen zaak niet kan worden vereenzelvigd met de aanvankelijk bestaande zaak. De daaruit door het Hof getrokken conclusie dat een goed is vervaardigd in de zin van artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de Wet op de omzetbelasting 1968 geeft, anders dan middel 1 betoogt, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In zoverre faalt het middel.
Voor het overige bestrijdt het middel dat het gebouw door de verbouwing een aanwendingsmogelijkheid heeft gekregen die tevoren ontbrak. Het middel faalt ook in zoverre, aangezien ’s Hofs andersluidende oordeel van feitelijke aard is en daarom in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is, anders dan middel 2 stelt, ook niet onvoldoende gemotiveerd. Middel 2 kan derhalve evenmin tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld door de raadsheer A.E. de Moor als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.