3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In dit geding kan worden uitgegaan van het vol-gende.
(i) Weld-Equip was houdster van de aandelen in vier dochtervennootschappen.
(ii) In februari 1991 zijn partijen onderhandelingen begonnen over de verkoop van de aandelen in deze dochtermaatschappijen door Weld-Equip aan [verweerder]. Deze onderhandelingen hebben geleid tot ondertekening van een Letter of Intent op 15 mei 1991. Daarbij tekende [verweerder] namens L.G. Plus B.V. in oprichting.
(iii) Deze door [verweerder] op te richten besloten vennootschap zou de aandelen in de dochtermaatschappijen verwerven. De Letter of Intent houdt onder meer een koopoptie met betrekking tot deze aandelen in ten behoeve van L.G. Plus B.V. in oprichting, geldig tot 30 juli 1991.
(iv) De koopoptie is op verzoek van [verweerder] verlengd tot 31 augustus 1991, later tot 15 oktober 1991 en tenslotte tot 1 november 1991.
(v) Op 1 november 1991 heeft de ondertekening van de als definitief bedoelde koopovereenkomst (verder: de koopovereenkomst) plaatsgevonden. De koopsom werd bepaald op ƒ 3.000.000,--. Deze overeenkomst is door [verweerder] ondertekend namens Newco B.V. Met deze vennootschap (“New Corporation”) hebben partijen het oog gehad op een reeds bestaande, maar nog door [verweerder] aan te wijzen vennootschap.
(vi) In art. 15 van de koopovereenkomst is onder meer bepaald dat de overdracht van de aandelen uiterlijk op 19 november 1991 zou plaatsvinden.
(vii) De koopovereenkomst hield een overeenkomst tot arbitrage in.
(viii)Op 19 november 1991 heeft [verweerder] aan Weld-Equip kenbaar gemaakt dat de met Newco B.V. aangeduide vennootschap geïdentificeerd kon worden met Beheer- maatschappij Regts B.V.
(ix) De beoogde overdracht van de aandelen heeft echter niet op 19 november 1991 plaatsgevonden, omdat - volgens [verweerder] - sprake zou zijn van een plotseling verslechterde financiële situatie van de vennootschappen, hetgeen noopte tot additionele financiering.
(x) Vervolgens heeft tussen Weld-Equip en Newco een briefwisseling plaatsgevonden. Namens Newco is aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de koopovereenkomst op grond van dwaling vernietigbaar was. Van haar kant heeft Weld-Equip [verweerder] persoonlijk aansprakelijk gesteld in geval van niet-nakoming van de overeenkomst uiterlijk op 2 december 1991. Uiteindelijk heeft de raadsman van Newco bij brief van 6 december 1991 - en opnieuw bij brief van 19 december 1991 - aan Weld-Equip bericht dat Newco erin was geslaagd aanvullende financiering te verwerven. Hij heeft Weld-Equip gesommeerd tot nakoming van de koopovereenkomst.
(xi) De koopovereenkomst is echter wederzijds niet nagekomen.
(xii) Weld-Equip heeft op 29 januari 1992 aan het Nederlands Arbitrage Instituut (verder: NAI) arbitrage verzocht. In de daarop gevolgde arbitrage, ingesteld tegen [verweerder] heeft Weld-Equip onder meer - voor zover nodig - ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd alsmede veroordeling van [verweerder] tot betaling van ƒ 337.871,65 als vergoeding van door Weld-Equip geleden schade.
(xiii)In de arbitrage heeft [verweerder] in conventie een beroep gedaan op onbevoegdheid van arbiters op de grond dat hijzelf geen partij bij de koopovereenkomst was of is geworden. In reconventie heeft [verweerder], voorwaardelijk, ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd met veroordeling van Weld-Equip tot vergoeding van schade.
(xiv) Bij beslissing van 30 maart 1993 hebben arbiters zich bevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen. Daartoe hebben zij, samengevat weergegeven, geoordeeld dat de ondertekening van de koopovereenkomst door [verweerder] namens Newco aldus moet worden uitgelegd dat [verweerder] het recht en de verplichting had om een bestaande vennootschap als partij bij de koopovereenkomst aan te wijzen die in staat en bereid was de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst uit te oefenen, respectievelijk na te komen. Nu niet is gebleken dat Beheermaatschappij Regts B.V. partij bij de overeenkomst van 1 november 1991 is geworden, noch dat deze vennootschap bereid en in staat was de verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen, is [verweerder] volgens arbiters op grond van art. 3:67 BW zelf partij bij die overeenkomst geworden. Hiervan uitgaande hebben arbiters [verweerder] in conventie onder meer veroordeeld tot vergoeding van schade. In reconventie is de vordering van [verweerder] afgewezen.