ECLI:NL:HR:2000:AA5880
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor seksueel binnendringen van een minderjarige
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door de Arrondissementsrechtbank te Zwolle veroordeeld voor het plegen van seksuele handelingen met een minderjarige, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 189 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.M.J. Lanting. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de stukken van het geding op 1 juni 1999 zijn ingekomen en dat de aanzegging op 1 december 1999 aan de verdachte is betekend. De termijn voor het indienen van een schriftuur bij de Hoge Raad verliep op 30 januari 2000, maar werd verlengd tot 31 januari 2000, omdat deze datum op een zondag viel. De schriftuur is op die laatste dag per fax ingekomen, wat in overeenstemming was met de geldende regels voor het indienen van verzoekschriften.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak en dat de middelen geen rechtsvragen opriepen die van belang waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef.