ECLI:NL:HR:2000:AA5779

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/103HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.L.J. Roelvink
  • P. Neleman
  • R. Herrmann
  • C.H.M. Jansen
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over statutenwijziging van de Stichting Islamitisch Sociaal Cultureel Centrum voor Flevoland

In deze zaak heeft het bestuur van de Stichting Islamitisch Sociaal Cultureel Centrum voor Flevoland, hierna te noemen 'de stichting', op 6 oktober 1997 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Zwolle. Het bestuur verzocht om de statuten van de stichting te wijzigen op basis van artikel 2:294 BW, overeenkomstig een overgelegd ontwerp van een notariële akte. De Stichting World Islamic Mission en een verweerder uit Pakistan hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek. De Rechtbank heeft op 26 augustus 1998 het verzoek afgewezen en de stichting ambtshalve ontbonden, waarbij het dagelijks bestuur tot vereffenaar werd benoemd. Hierop hebben de verweerders hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 30 maart 1999 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd voor zover het verzoek tot statutenwijziging werd afgewezen, maar de beschikking voor het overige heeft vernietigd.

Het bestuur heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. De Advocaat-Generaal Hartkamp heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. In cassatie is vastgesteld dat de statuten van de stichting onder andere bepalen dat de Geestelijk Leider, die voor het leven wordt benoemd, bindende adviezen kan geven aan het bestuur. De statuten vereisen dat voor wijzigingen schriftelijke toestemming van de Geestelijk Leider moet worden verkregen. Het Hof heeft geoordeeld dat de statutaire positie van de Geestelijk Leider niet automatisch leidt tot een onbereikbaar doel van de stichting en dat de Geestelijk Leider zijn bevoegdheid niet heeft gebruikt.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en geoordeeld dat de oordelen van het Hof niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan het bestuur van de stichting opgelegd, die tot op dat moment aan de zijde van de verweerders op nihil waren begroot. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 12 mei 2000.

Uitspraak

12 mei 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/103HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. het bestuur van de STICHTING ISLAMITISCH SOCIAAL CULTUREEL CENTRUM VOOR FLEVOLAND,
gevestigd te Lelystad,
bestaande uit:
2. [verzoeker 1],
3. [verzoeker 2],
4. [verzoeker 3],
5. [verzoeker 4],
6. [verzoeker 5],
allen wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr K.T.B. Salomons,
t e g e n
1. DE STICHTING WORLD ISLAMIC MISSION, gevestigd te Amsterdam,
2. [verweerder 1], wonende te [woonplaats], Pakistan,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 6 oktober 1997 ingediend verzoekschrift hebben verzoekers tot cassatie - tezamen verder te noemen: het bestuur - zich gewend tot de Rechtbank te Zwolle en verzocht op de voet van art. 2:294 BW de statuten van de Stichting Islamitisch Sociaal Cultureel Centrum voor Flevoland, hierna: de stichting, overeenkomstig het overgelegde ontwerp notariële akte te wijzigen.
Verweerders in cassatie - verder te noemen: World Islamic Mission en [verweerder 1] - hebben tegen het verzoek verweer gevoerd.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 26 augustus 1998 het verzoek afgewezen en ambtshalve voormelde stichting met ingang van 26 augustus 1998 en ontbonden en het dagelijks bestuur van de stichting tot vereffenaar benoemd.
Tegen deze beschikking hebben World Islamic Mission en [verweerder 1] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het bestuur heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 30 maart 1999 heeft het Hof in het principaal en incidenteel appèl de beschikking waarvan beroep bekrachtigd, voor zover het verzoek tot statutenwijziging is afgewezen, en voor het overige de bestreden beschikking vernietigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft het bestuur beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
World Islamic Mission en [verweerder 1] hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 22 oktober 1991 is bij notariële akte, verleden voor notaris mr V.M.J. Hak, opgericht de Stichting Islamitisch So-ciaal Cultureel Centrum voor Flevoland (tevens optredend onder de naam Moskee Al Firdaus).
(ii) De statuten van de stichting houden onder meer in:
"Artikel 11.
1. De stichting heeft een Geestelijk Leider, die bij deze akte wordt benoemd voor het leven. De Geestelijk Leider wijst zelf zijn opvolger aan.
2. De Geestelijk Leider is gerechtigd tot inzage van alle stukken en bescheiden van de stichting. De Geestelijk Leider kan het bestuur gevraagd en ongevraagd van advies dienen.
3. De adviezen van de Geestelijk Leider zijn voor het bestuur bindend.
Artikel 12.
Bij overlijden van de Geestelijk Leider benoemt het bestuur van de Stichting: Stichting World Islamic Mission, gevestigd te Amsterdam, een opvolger indien de Geestelijk Leider daarin zelf niet heeft voorzien. Op het daartoe te nemen besluit is het bepaalde in artikel 13 leden 2 en 3 van toepassing.
Artikel 17.
(...)
Tot Geestelijk Leider wordt benoemd: Zijne Eminentie [verweerder 1]."
(iii) In artikel 13, eerste lid, van de statuten is voorzien dat het bestuur kan besluiten de statuten van de stichting te wijzigen, zulks echter na schriftelijke toestemming van de Geestelijk Leider.
(iv) In een op 7 september 1997 gehouden bestuursvergadering heeft het algemeen bestuur te kennen gegeven akkoord te gaan met het concept van de gewijzigde statuten, zoals opgemaakt door notaris mr V.M.J. Hak. De wijzigingen bestaan uit het schrappen van de artikelen 11, 12 en 13 van de bestaande statuten.
(v) De voor de statutenwijziging vereiste schriftelijke toestemming van de Geestelijk Leider is niet verkregen.
3.2 In het onderhavige geding heeft het bestuur verzocht machtiging te verlenen de statuten van de stichting te wijzigen overeenkomstig de overgelegde ontwerp notariële akte. De Rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en ambtshalve de stichting met ingang van de datum van haar beschikking ontbonden. Het Hof heeft de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd voor zover zij de afwijzing van het verzoek tot statutenwijziging betreft, en die beschikking voor het overige vernietigd.
3.3 Hetgeen het Hof in rov. 5.6 van zijn beschikking heeft overwogen komt hierop neer dat de enkele statutaire positie van de Geestelijk Leider op zichzelf niet meebrengt dat het doel van de stichting onbereikbaar is, en evenmin een blokkade oplevert voor het optimaal functioneren van de stichting en het bestuur, en dat het in feite erom gaat op welke wijze de Geestelijk Leider zijn bevoegdheid tot het geven van bindend advies uitoefent. Met betrekking tot dit laatste heeft het Hof vastgesteld dat de Geestelijk Leider zijn statutaire bevoegd-heid niet heeft gebruikt en heeft verklaard dit alleen in noodsituaties te zullen doen, in welke gevallen de art. 2:8 en 2:15 BW waarborgen bieden tegen mogelijk machtsmisbruik door de Geestelijk Leider. In deze overwegingen ligt besloten dat het Hof het betoog van het bestuur heeft verworpen dat reeds de persoon en de opvattingen van de Geestelijk Leider kunnen leiden tot een zodanige invloed op de bestuursleden dat zij anders handelen en beslissen dan strookt met de statutaire doelstellingen van de stichting.
Deze oordelen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat zij in cassatie voor het overige niet op juistheid kunnen worden getoetst. Zij zijn niet onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd. De onderdelen 3, 4 en 5 zijn derhalve tevergeefs voorgesteld.
3.4 Zoals onderdeel 6 zelf al als mogelijk veronderstelt, blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep dat World Islamic Mission en [verweerder 1] de stelling van het bestuur dat absolute macht binnen de moskee in strijd is met de islam, hebben weersproken. Voor zover het onderdeel aanvoert dat deze betwisting niet tot de processtukken valt te herleiden, mist het derhalve feitelijke grondslag.
Het Hof heeft een oordeel over de hiervoor weergegeven stelling achterwege gelaten, daartoe overwegende dat het niet aan het Hof is te treden in geloofskwesties. Voor zover het onderdeel strekt ten betoge dat het hier niet om een geloofskwestie maar om een feitelijke kwestie gaat, is het eveneens tevergeefs voorgesteld. De zienswijze van het Hof is niet on-begrijpelijk, nu het Hof kennelijk is uitgegaan van de voor de hand liggende opvatting dat beoordeling van de stelling zou nopen tot interpretatie van de islam.
Anders dan het onderdeel aanvoert brengt dit niet de onbegrijpelijkheid mee van 's Hofs oordeel in rov. 5.6 van zijn beschikking dat bindende adviezen van de Geestelijk Leider op de voet van art. 2:8 en 2:15 BW aan de redelijkheid en billijkheid kunnen worden getoetst. Aan het bestaan van deze mogelijkheid doet niet af dat zich gevallen kunnen voordoen waarin de omstandigheid dat het bindend advies geloofskwesties betreft, geheel of ten dele aan deze toetsing in de weg staat.
3.5 De in onderdeel 7 aangevoerde klacht dat het Hof de overgelegde verklaringen van donateurs onjuist heeft uitgelegd, is tevergeefs voorgesteld, nu zij zich richt tegen een oordeel van feitelijke aard dat in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst.
Voor het overige bouwt het onderdeel voort op de hiervoor in 3.3 besproken onderdelen 3, 4 en 5, zodat het het lot daarvan moet delen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt het bestuur in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van World Islamic Mission en [verweerder 1] begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president H.L.J. Roelvink als voorzitter en de raadsheren P. Neleman, R. Herrmann, C.H.M. Jansen en A.E.M. van der Putt-Lauwers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 12 mei 2000.