. Charles Dickens, Bleak House, 1852-1853, The Oxford illustrated Dickens, p. 867.
2. P. 3 van het arrest van 31 december 1991.
3. Ro. 18 van het arrest van 31 december 1991. De in § 2,3, genoemde voorstel vormt overigens een van de punten van discussie in cassatie.
4. Van de overdracht door [oprichter Robu 2] aan [oprichter Robu 1] bestaat zowel een onderhandse akte, gedateerd 5 november 1990 (prod. 9 bij c.v.d.) als een notariële akte, gedateerd 7 mei 1981 (prod. H bij c.v.r. en prod. E bij c.v.a. na comp.). Tevens is voor deze overdracht een notariële koopoptie d.d. 30 december 1980 (prod. a bij c.v.a. na comp.) vastgelegd.
5. Prod. 10 bij c.v.d.
6. Prod. 11 bij c.v.d.
7. Prod. B bij c.v.r.
8. f 493.945 terzake van het niet compensabele verlies van Urk Vlees en ƒ 55.000 terzake van door accountantskan-toor De Jong verrichte herstelwerkzaamheden
9. 7 mei 1991, 31 december 1991, 27 juli 1993, 21 maart 1995, 7 november 1995 en 15 april 1997.
10. Nl. op 24 juni 1998; het eerste cijfer van de datum op het exploit is niet heel duidelijk leesbaar, maar er kan niets anders staan dan “vier”.
11. Vgl. proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 november 1993, p. 4 (verklaring G.F. de Jong, de nieuwe accountant van Robu) en proces-verbaal voortzetting getuigenverhoor van 21 december 1993, p. 3 (verklaring S.M. de Gooijer-Hoevens, de belastinginspecteur met wie het compromis is gesloten), aangehaald in het arrest van 21 maart 1995, p. 10.
12. Vgl. proces-verbaal voortzetting getuigenverhoor van 21 december 1993 , p. 3 (verklaring de GooijerHoevens t.a.p., p. 10.
13. Zie roo. 4 - 9 van het arrest van 21 maart 1995.
14. Memorie na deskundigenbericht, p. 20.
15. Het punt van de fiscale eenheid tussen Robu en Urk Vlees, zo blijkt uit ro. 3.6 van dit arrest.
16. C.v.r. Robu 18 maart 1987, p. 8 (onder 10 en onder 11-13); akte in conventie Robu 2 september 1987, nr. 3-4 p. 2-4; antwoordakte in conventie [eisers] 28 oktober 1987, p. 9-10 (onder slotopmerkingen); c.v.a. na enq. Robu 18 oktober 1989, nr. 10, p. 5; m.v.gr. [eisers], p. 5; arrest van 7 mei 1991, ro. 1, p. 3; arrest van 31 december 1991, ro. 8, p. 4; arrest van 27 juli 1993, ro. 4.1, p. 2.
17. Cassatiedagvaarding nr. 1.1, p.2.
18. Vgl. schr. toel. raadsman Robu, nr. 1.5, p. 5.
19. Cassatiedagvaarding, nr. 1.3, p. 4.
20. Vgl. F.H.A. Arisz, Preadv.NJV 1987, p. 52; Asser/Hartkamp 4-III, 1998, nrs. 261-262, p. 246-247. W.G. Huijgen in: Losbladige OD 3, VI.1, Beroeps- en dienstenaansprakelijkheid, algemeen, nr. 4, p. 11-13 en nr. 12, p. 31; I.P. Michiels van Kessenich-Hoogendam, Beroepsfouten, 1995, p. 14-15 en 61-62; W. Westbroek, De NV 1974, p. 39-40, alsmede de door deze schrijvers aangehaalde rechtspraak.
21. Huijgen, a.w., nr. 7, p. 21-22 en Michiels van Kessenich-Hoogendam, a.w., p. 24-26. De door laatstgenoemde aangehaalde arresten dateren van voor 1-1-1992. Ik merk in dit verband op dat het hof in ro. 1.1 van zijn arrest van 27 juli 1993, heeft overwogen dat o.g.v. artikel 182 Ow NBW, ten deze oud recht van toepassing is.
22. Westbroek, a.w., p. 40 (bijna letterlijk geciteerd). In dit verband merk ik op dat het door de raadsman van Robu aangehaalde citaat (s.t. nr. 2.6, p. 11) uit het artikel van Westbroek onvolledig is. Na het aldaar geciteerde deel, vervolgt Westbroek namelijk: "Maar dit kan betekenen, dat voor hetzelfde juridische fenomeen, te weten de vrije beroeps-b.v., divergerende regelen gaan ontstaan ten aanzien van de mate van aansprakelijkheidsbeperking. Voor het publiek is dit hoogst verwarrend en er zal voor rechtspraak nodig zijn, voordat vaststaat, hoe de situatie voor elk vrij beroep nu eigenlijk is." E.e.a. heeft Westbroek aangehaald in het kader van zijn betoog tegen een algemene doorbraak van aansprakelijkheid voor vrijeberoeps-b.v.'s.
23. M.v.gr., p. 5.
24. Vgl. ook s.t. raadsman Robu, nrs. 2.8-2.9, p. 11-12.
25. Bijv. c.v.d. in conv. (c.v.r. in reconv.) van 10 juni 1987, p. 9.
26. C.v.d., prod. 14, resp. prod. 12.
27. P.-v. getuigenverhoor d.d. 1 december 1988, p. 6 (getuige F.A. Schrage-Viersma).
28. C.v.a. in conv. (c.v.e. in reconv.), prod. 7.
29. C.v.d. in conv. (c.v.r. in reconv.) nr. 4, p. 7.
30. Arrest hof van 27 juli 1993, ro. 1.1.
31. Asser/Hartkamp, 4-I, 1992, nr. 92, p. 81 en nr. 102, p. 92.
32. Cassatiedagvaarding, nr. 2.3, p. 7-8.
33. Asser/Hartkamp, 4-II, 1997, nr. 144, p. 129 e.v.; S. van Brakel, Leerboek van het Nederlandse verbintenissen-recht, eerste deel, 1948, § 294, p. 374-375 en Parl. Gesch. boek 6, p. 885.
34. Vgl. Asser/Hartkamp, 4-II, 1997, nr. 159, p. 143-144 en nr. 304, p. 289 e.v., i.h.b. p. 290.
35. Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen, 1998, nr. 68, p. 76-77 en Veegens, Cassatie, 1989, nr. 160, p. 293-295.
36. Naar huidig BW is, o.g.v. artikel 3:94, behalve een akte, mededeling aan de debiteur een vereiste voor cessie.
37. Bij memorie van antwoord na enquête.
38. Memorie na deskundigenbericht, p. 2-7 en 9-11.
39. Arrest van 7 november 1995, p. 2; vraag b luidde: In hoeverre wordt die geleden schade gecompenseerd door afspraken die zijn gemaakt in het kader van het door Robu met de fiscus in 1987 gesloten compromis over de door Robu over 1980 tot en met 1983 te betalen vennootschapsbelasting?.
40. S.t. raadsman Robu, nrs. 5.4-5.5, p. 18.
41. Concl. na comparitie p. 6 en 11 en c. na enquête p. 9.
42. C. v.a. na comparitie nr. 8, p. 7.
43. P-v van toelichting door deskundige en comp. v. partijen d.d. 28 november 1997, p. 3.
44. Deskundigenrapport van Dijstelbloem, nrs. 24-28, p. 25-30.
45. Arrest van 7 november 1995, p. 2 (zie ook noot 39)
46. Arrest van 7 november 1995, vraag a: Welke schade heeft Robu geleden als gevolg van de nalatigheid van [eisers] ten aanzien van de op hen rustende inspanningsplicht met betrekking tot de beoogde compensatie van de verliezen in Urk-Vlees BV met de in het Robu-concern behaalde winsten door het niet op 1 januari 1981 voldoen aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid van Robu Holding BV met Urk-Vlees BV?
47. P-v van toelichting door deskundige en comp. v. partijen d.d. 28 november 1997, p. 3.
48. Gedaan in de mem. na desk.ber. p. 9 onderaan.