ECLI:NL:HR:2000:AA5732
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- H.A.M. Aaftink
- A.M.M. Orie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake doodslag en lijkverduistering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een primair tenlastegelegde doodslag, maar was wel veroordeeld voor subsidiaire doodslag en het wegmaken van een lijk, met een gevangenisstraf van tien jaar. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaat, mr. M. Moszkowicz, middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou vernietigen ten aanzien van de strafoplegging en de opgelegde straf zou verminderen.
De Hoge Raad oordeelde dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte recht had op een lagere straf. De Hoge Raad verminderde de opgelegde gevangenisstraf tot negen jaar en twee maanden. Daarnaast werd vastgesteld dat er een misslag was in de bewezenverklaring, die werd gecorrigeerd door de Hoge Raad. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarbij de onrechtmatigheid van de verhoormethoden door de politie werd besproken. Het Hof had geoordeeld dat de onregelmatigheden niet leidden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, wat door de Hoge Raad werd bevestigd.
De zaak benadrukt de noodzaak van een eerlijke behandeling van verdachten en de waarborging van hun rechten tijdens het verhoor, evenals de gevolgen van vertraging in de rechtsgang.