ECLI:NL:HR:2000:AA5656

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/009HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. Van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beklag tegen de weigering tot vervolging van Ministers wegens ambtsmisdrijven

In deze zaak heeft klager op 5 augustus 1999 een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof te Amsterdam. Hij verzocht om vervolging van de Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu wegens vermeende ambtsmisdrijven. De Officier van Justitie in het arrondissement Alkmaar had geweigerd om deze Ministers te vervolgen, wat aanleiding gaf tot het indienen van het beklag. De Advocaat-Generaal bij het Hof concludeerde tot ongegrondverklaring van het beklag. Op 13 januari 2000 verklaarde het Hof zich onbevoegd om op het beklag te beslissen en verwees het naar de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beklag beoordeeld. Hoewel het beklag betrekking heeft op strafbare feiten waarvan de Hoge Raad in eerste aanleg kennis neemt, is het belangrijk om te benadrukken dat de opdracht tot vervolging van ambtsmisdrijven alleen kan worden gegeven bij Koninklijk Besluit of door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Dit is vastgelegd in de relevante artikelen van de Grondwet en het Wetboek van Strafvordering. Aangezien de Hoge Raad niet bevoegd is om een dergelijke opdracht te geven, werd het beklag van klager als niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing van de Hoge Raad werd op 28 april 2000 openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk. De Hoge Raad concludeerde dat de oproeping van klager achterwege kon blijven, gezien de niet-ontvankelijkheid van zijn beklag. Deze uitspraak benadrukt de scheiding der machten en de rol van de Hoge Raad in het strafrechtelijke proces, vooral met betrekking tot de vervolging van ambtsmisdrijven.

Uitspraak

28 april 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/009HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
[...]
1. Het geding in feitelijke instantie
Met een op 5 augustus 1999 ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam ingediend klaagschrift heeft [klager] - […] - zich gewend tot dat Hof met een beklag tegen de weigering van de Officier van Justitie in het arrondissement Alkmaar om de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu te vervolgen wegens volgens klager door hen gepleegde ambtsmisdrijven.
Nadat de Advocaat-Generaal bij het Hof had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht, heeft het Hof zich bij beschikking van 13 januari 2000 onbevoegd verklaard op het beklag te beslissen en het beklag naar de Hoge Raad verwezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in zijn beklag.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag. Het beklag betreft weliswaar strafbare feiten waarvan de Hoge Raad in eerste aanleg kennis neemt, te weten door de onder 1 genoemde Ministers beweerdelijk gepleegde ambtsmisdrijven als bedoeld in art. 92 RO, maar de opdracht tot vervolging ter zake van zodanige ambtsmisdrijven kan slechts worden gegeven bij Koninklijk Besluit of bij besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (art. 119 Gw.; art. 4 B 19 Wet van 22 april 1855, Stb. 33, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der Ministeriële Departementen; art. 483, leden 1 en 2 Sv.), derhalve niet door de Hoge Raad.
Nu de Hoge Raad niet bevoegd is opdracht te geven tot vervolging van ambtsmisdrijven als door klager bedoeld, is zijn beklag kennelijk niet-ontvankelijk. Dit brengt mee dat oproeping van klager achterwege kan blijven.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. Van der Putt-Lauwers en J.B. Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 28 april 2000.