ECLI:NL:HR:2000:AA5656
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. Van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beklag tegen de weigering tot vervolging van Ministers wegens ambtsmisdrijven
In deze zaak heeft klager op 5 augustus 1999 een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof te Amsterdam. Hij verzocht om vervolging van de Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu wegens vermeende ambtsmisdrijven. De Officier van Justitie in het arrondissement Alkmaar had geweigerd om deze Ministers te vervolgen, wat aanleiding gaf tot het indienen van het beklag. De Advocaat-Generaal bij het Hof concludeerde tot ongegrondverklaring van het beklag. Op 13 januari 2000 verklaarde het Hof zich onbevoegd om op het beklag te beslissen en verwees het naar de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beklag beoordeeld. Hoewel het beklag betrekking heeft op strafbare feiten waarvan de Hoge Raad in eerste aanleg kennis neemt, is het belangrijk om te benadrukken dat de opdracht tot vervolging van ambtsmisdrijven alleen kan worden gegeven bij Koninklijk Besluit of door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Dit is vastgelegd in de relevante artikelen van de Grondwet en het Wetboek van Strafvordering. Aangezien de Hoge Raad niet bevoegd is om een dergelijke opdracht te geven, werd het beklag van klager als niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing van de Hoge Raad werd op 28 april 2000 openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk. De Hoge Raad concludeerde dat de oproeping van klager achterwege kon blijven, gezien de niet-ontvankelijkheid van zijn beklag. Deze uitspraak benadrukt de scheiding der machten en de rol van de Hoge Raad in het strafrechtelijke proces, vooral met betrekking tot de vervolging van ambtsmisdrijven.