ECLI:NL:HR:2000:AA5650
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verjaring van vorderingen inzake niet-genoten vakantiedagen en roostervrije dagen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 april 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen eiser, [eiser], en verweerster, Tebecon B.V. De zaak betreft een arbeidsrelatie die op of omstreeks 7 januari 1994 is beëindigd. Eiser vorderde vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen en roostervrije dagen, terwijl Tebecon zich beriep op verjaring van deze vorderingen op basis van artikel 7A:1638ll (oud) BW. De Rechtbank te Breda had eerder geoordeeld dat de vorderingen van eiser waren verjaard, wat door eiser in cassatie werd bestreden.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door de korte verjaringstermijnen van toepassing te verklaren op de vorderingen van eiser. De Hoge Raad benadrukte dat in gevallen waarin een werknemer na afloop van de dienstbetrekking aanspraak maakt op vergoeding van niet genoten op een regeling gebaseerde dagen, de korte verjaringstermijnen niet rechtstreeks van toepassing zijn. De Hoge Raad vernietigde de vonnissen van de Rechtbank van 7 mei 1996 en 2 juni 1998 en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde verder dat Tebecon na verwijzing feiten en omstandigheden kan aanvoeren die relevant zijn voor de beoordeling van de vordering van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van vorderingen in het kader van arbeidsrelaties en de toepassing van verjaringstermijnen.