ECLI:NL:HR:2000:AA5625
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en pensioenverplichtingen van een besloten vennootschap
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de besloten vennootschap X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1989, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd. Belanghebbende had haar werknemers pensioentoezeggingen gedaan, vastgelegd in een pensioenreglement dat op 1 januari 1984 in werking trad. De hoogte van het ouderdomspensioen was afhankelijk van het salaris in het laatste dienstjaar, met een jaarlijkse aanpassing tot een maximum van 3% indien de middelen dit toelieten.
De verplichtingen uit het pensioenreglement werden ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij, waar belanghebbende een overeenkomst tot collectieve verzekering mee had gesloten. De Inspecteur stelde dat belanghebbende niet zowel het tegoed op de depotrekening buiten beschouwing mocht laten als de contante waarde van de inhaalpremies ten volle mocht passiveren. Het Hof had het standpunt van de Inspecteur juist bevonden, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof de stelling van belanghebbende dat zij erop mocht vertrouwen dat de depotvorming tot 1992 kon plaatsvinden, niet had behandeld. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en werd bepaald dat belanghebbende recht had op vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldig omgaan met pensioenverplichtingen en de fiscale behandeling daarvan.