ECLI:NL:HR:2000:AA5595

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/290HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Roelvink
  • A. Heemskerk
  • J. Jansen
  • M. van der Putt-Lauwers
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onbevoegdheid van de Kantonrechter in vrijwaringsprocedure

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [koper], verweerder in cassatie, aangeduid als [verkoper], gedagvaard voor de Kantonrechter te Delft. De vordering van [koper] was gericht op vrijwaring door [verkoper] voor eventuele verplichtingen die voortvloeiden uit een eerdere rechtszaak met een oud-werknemer van [verkoper]. De Kantonrechter verklaarde [koper] niet-ontvankelijk in zijn vordering, wat leidde tot hoger beroep bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. De Rechtbank vernietigde het vonnis van de Kantonrechter, maar verklaarde de Kantonrechter onbevoegd om van de vordering in vrijwaring kennis te nemen. [Koper] ging in cassatie tegen dit vonnis.

In cassatie werd vastgesteld dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vordering van [koper] zich niet leende voor een procedure in vrijwaring. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank in eerste aanleg de bevoegde rechter was en dat de zaak had moeten worden verwezen naar het gerechtshof. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De kosten in cassatie werden gereserveerd, aangezien [verkoper] niet had gereageerd op de bestreden beslissing van de Rechtbank.

Uitspraak

21 april 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/290HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Koper],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[verkoper],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [koper] - heeft bij exploit van 14 februari 1996 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verkoper] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Delft en gevorderd dat gelijktijdig met het in de hoofdzaak onder rolnummer 95/4229, uit te spreken vonnis [verkoper] zal worden veroordeeld om aan [koper] in vrijwaring te betalen al datgene waartoe [koper] bij dat vonnis ten behoeve van [oud-werknemer verkoper] - verder te noemen [oud-werknemer verkoper] - mocht worden veroordeeld en met veroordeling van [verkoper] in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in deze vrijwaring.
[Verkoper] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [koper] in zijn vorderingen althans tot ontzegging daarvan.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 27 juni 1996 [koper] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en [koper] in de proceskosten van het vrijwaringsgeding veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft [koper] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te ´s-Gravenhage, waarbij hij één grief heeft aangevoerd.
Bij vonnis van 15 april 1998 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis vernietigd, doch allen voor zover [koper] daarbij in zijn vordering niet-ontvankelijk werd verklaard en - opnieuw rechtdoende - voor recht verklaard dat de kantonrechter onbevoegd was om van de onderhavige vordering in vrijwaring kennis te nemen en [koper] in de kosten van het geding in hoger beroep veroordeeld.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [koper] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verkoper] is verstek verleend.
De zaak is voor [koper] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- Van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 30 maart 1995 heeft [verkoper] een aantal percelen grond, waarop hij het tuinbouwbedrijf uitoefende, aan [koper] verkocht.
(ii) Artikel 14 van de koopovereenkomst houdt in dat [koper] en [verkoper] verklaren dat geen overname plaatsvindt van personeel en dat [verkoper] [koper] vrijwaart voor alle gevolgen die eventueel zouden kunnen voortvloeien uit het bepaalde in de artikelen 7A:1639aa (oud) e.v. BW.
(iii) Van 1 december 1990 tot een datum in 1995 was [oud-werknemer verkoper] in dienst van [verkoper]. [oud-werknemer verkoper] heeft van [koper] (door)betaling van loon gevorderd.
(iv) Bij vonnis van 27 juni 1996, rolnr. 95/4229, heeft de Kantonrechter de vordering van [oud-werknemer verkoper] tegen [koper] afgewezen.
3.2 [Koper] heeft [verkoper] voor de Kantonrechter in vrijwaring opgeroepen. Bij vonnis van 27 juni 1996, rolnr. 96/779, heeft de Kantonrechter [koper] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Hij heeft daartoe overwogen dat [koper] geen belang bij zijn vordering had, omdat in de hoofdzaak de vorderingen van [oud-werknemer verkoper] tegen [koper] waren afgewezen en [oud-werknemer verkoper] in de kosten van die procedure was veroordeeld. [Koper] werd in de kosten van de vrijwaringsprocedure veroordeeld, nu hij [verkoper] nodeloos in die procedure had betrokken.
In hoger beroep heeft [koper] er allereerst op gewezen dat [oud-werknemer verkoper] inmiddels bij de Rechtbank hoger beroep in de hoofdzaak had ingesteld, en aangevoerd dat hij, indien de Rechtbank de vorderingen van [oud-werknemer verkoper] alsnog toewijst, belang heeft bij zijn vordering in vrijwaring. Daaraan heeft hij de grief toegevoegd dat de Kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [koper] [verkoper] nodeloos in de onderhavige procedure heeft betrokken en dat [koper] daarom in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld. Tenslotte heef [koper] aangevoerd dat [verkoper] ten onrechte heeft gesteld niet aan de vrijwaring gehouden te zijn, en dat hij met de vrijwaringsprocedure zijn rechten tegen [verkoper] wenst veilig te stellen.
De Rechtbank heeft overwogen:
"Nu er hier geen sprake is van een vordering "betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst" en evenmin van een vordering die minder dan ƒ 5.000,-- beloopt, moet de gevolgtrekking zijn dat de kantonrechter onbevoegd was van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter had - gegeven zijn beslissing in het incident tussen [koper] en partij [oud-werknemer verkoper] voornoemd, die in de onderhavige procedure niet aan de beoordeling van de rechtbank is onderworpen - dienovereenkomstig moeten beslissen. Nu zulks niet is gebeurd dient het vonnis, waarvan beroep te worden vernietigd (…).
Nu, gelet op het vorenstaande, de vordering van [koper] zich niet leende voor een procedure in vrijwaring, zal geen verwijzing naar een andere rechter volgen. Wel staat het [koper] uiteraard vrij om [verkoper] alsnog in rechte te betrekken, indien de vordering van [oud-werknemer verkoper] voornoemd jegens hem op enig moment geheel of ten dele mocht worden toegewezen."
De Rechtbank heeft daarop de Kantonrechter onbevoegd verklaard en [koper] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
3.3 De onderdelen 1 en 2 van het middel lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij zijn gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat de zaak niet naar een andere rechter dient te worden verwezen, aangezien de vordering van [koper] zich niet leende voor een procedure in vrijwaring. De onderdelen zijn terecht voorgesteld.
De Rechtbank heeft met juistheid vooropgesteld - ook het middel gaat hiervan uit - dat de Kantonrechter (absoluut) onbevoegd was om van de onderhavige vordering in vrijwaring kennis te nemen.
Kennelijk echter is de Rechtbank voorts ervan uitgegaan dat de vordering van [koper] zich niet leende voor een procedure in vrijwaring omdat de hoofdzaak (de zaak tussen [oud-werknemer verkoper] en [koper]) tot de absolute bevoegdheid van een andere rechter behoorde dan de vrijwaring. Dit oordeel is onjuist. Met betrekking tot de onderhavige vordering tot vrijwaring was de Rechtbank in eerste aanleg de bevoegde rechter. Nu de zaak in hoger beroep aan haar was voorgelegd, had de Rechtbank deze dan ook op de voet van art. 157a lid 1 Rv. in de stand van hoger beroep behoren te verwijzen naar het gerechtshof.
Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal de Hoge Raad het geding alsnog verwijzen. De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling meer.
De kosten in cassatie zullen worden gereserveerd, nu [verkoper] de bestreden beslissing van de Rechtbank niet heeft uitgelokt of verdedigd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 15 april 1998;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [koper] op ƒ 761,72 aan verschotten en ƒ3.500,-- voor salaris en aan de zijde van [verkoper] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Heemskerk, Jansen, Van der Putt-Lauwers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 21 april 2000.