ECLI:NL:HR:2000:AA5551

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35363
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • De Moor
  • Van Vliet
  • Van Amersfoort
  • Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake teruggaaf omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had een verzoek ingediend om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak februari 1998, ter hoogte van ƒ 658.192,75. Dit verzoek werd aanvankelijk afgewezen door de Inspecteur op 7 mei 1998. Na bezwaar van de belanghebbende, handhaafde de Inspecteur zijn beslissing. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de teruggaaf van omzetbelasting heeft verleend.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep heeft de Staatssecretaris zijn bezwaren uiteengezet, maar het middel van cassatie werd door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen opwierp die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, waarbij rekening is gehouden met de samenhang van deze zaak met een andere zaak (nummer 35364) volgens het Besluit proceskosten fiscale procedures. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op ƒ 2.840,--. Dit arrest is op 19 april 2000 uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 35363
19 april 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 mei 1999 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z gerichte beschikking inzake teruggaaf van omzetbelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbendes verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak februari 1998 tot een bedrag van ƒ 658.192,75 is door de Inspecteur bij beschikking van 7 mei 1998 afgewezen, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en teruggaaf van omzetbelasting heeft verleend over februari 1998 tot een bedrag van ƒ 658.192,75. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 35364 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten fiscale procedures.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van de gedingen in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 19 april 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren De Moor, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van ƒ 340,--.