ECLI:NL:HR:2000:AA5537
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over toerekening van kosten aan verschillende inkomensbronnen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 4 februari 1998, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 109.844,--. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot ƒ 107.221,--. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad beoordeelt het middel van cassatie dat door belanghebbende is ingediend. Het Hof had vastgesteld dat de kosten die in geding zijn, niet uitsluitend betrekking hebben op de onderneming van belanghebbende, die als medisch specialist verbonden was aan het A ziekenhuis, onderdeel van het B ziekenhuis. Belanghebbende ontving daarnaast uitkeringen van de Stichting C en de Stichting D, die als winst uit onderneming werden aangemerkt. De Inspecteur had een deel van de ondernemingskosten niet in aftrek toegelaten.
Het Hof oordeelde dat de kosten naar evenredigheid moesten worden toegerekend aan de verschillende inkomensbronnen, omdat de kosten mede zijn gemaakt ten behoeve van een andere inkomensbron. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van belanghebbende, omdat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er geen wettelijke basis is voor de stelling dat alle kosten ten laste van de onderneming moeten worden gebracht. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.