3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] is sinds 1975 actief (geweest) als bemiddelaar bij de verkoop van binnenschepen. Het opstellen, het ondertekenen en het in de openbare registers laten inschrijven van akten van verkoop en levering van binnenschepen was tot 1 januari 1992 een normaal onderdeel van haar bedrijfsvoering.
(ii) De inwerkingtreding van de Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek op 1 januari 1992 heeft tot gevolg gehad dat vanaf die datum voor de levering van de in voormelde registers teboekstaande binnenschepen een notariële akte is vereist.
(iii) Toen in de loop van 1991 uit overleg met personen uit de praktijk en van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers bleek dat een aantal personen zich beroepsmatig bezighield met en zelfs gespecialiseerd was in het opstellen en ondertekenen van akten voor de levering van binnenschepen die in de openbare registers worden ingeschreven, heeft de wetgever bij Wet van 6 februari 1992, Stb. 1992, 81, - hierna: de Wet - een overgangsregeling getroffen voor - uitsluitend - de tot voormelde groep personen behorende scheepsmakelaars die op 1 april 1991 reeds als zodanig waren beëdigd. Hun werd de gelegenheid geboden om binnen een jaar na de inwerkingtreding van de Wet te worden aangewezen als personen die gerechtigd waren om onderhandse akten op te stellen, te ondertekenen en te laten inschrijven in de openbare registers.
(iv) Op grond van de Wet kan voor levering van een teboekstaand binnenschip in plaats van een notariële akte een onderhandse, door een scheepsmakelaar (aangewezen als voormeld) opgestelde en ondertekende akte worden gebezigd.
3.2 [eiseres] neemt het standpunt in dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zij vordert een daartoe strekkende verklaring voor recht en veroordeling van de Staat tot vergoeding van schade op te maken bij staat. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat als gevolg van de door de Wet gecreëerde uitzonderingspositie met betrekking tot beëdigde scheepsmakelaars haar concurrentiepositie ten opzichte van deze scheepsmakelaars is aangetast en haar economische en commerciële belangen zijn geschaad: zij kan immers de verkoop van binnenschepen niet meer zo snel realiseren als een beëdigd scheepsmakelaar, nu zij een notaris moet inschakelen, hetgeen tevens een kostenverhogend effect op haar dienstverlening heeft. Voorts heeft [eiseres] aangevoerd dat de Staat onzorgvuldig heeft gehandeld door na te laten een financiële tegemoetkoming te verlenen aan de bemiddelaars die door de Wet zijn gedupeerd.
De Rechtbank heeft de vorderingen toegewezen op grond van haar oordelen, verkort weergegeven:
- dat de Wet in het bijzonder in het leven is geroepen ter bescherming van de voor 1 april 1991 beëdigde scheepsmakelaars en dat door deze bescherming een naar verhouding kleine groep van bemiddelaars, zoals [eiseres], in onevenredige mate in haar belangen wordt getroffen;
- dat door de keuze van de datum van beëdiging (1 april 1991) [eiseres] ook niet in de gelegenheid is gesteld om op de Wet te anticiperen door zich alsnog te laten beëdigen;
- dat niet kan worden gezegd dat de gevolgen van deze plotseling ingevoerde Wet behoren tot de normale bedrijfsrisico’s die voor rekening van [eiseres] behoren te blijven;
- dat de Staat onder deze omstandigheden onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door geen adequate financiële tegemoetkoming te verstrekken.
Het Hof heeft anders geoordeeld en de vorderingen alsnog afgewezen. Hiertegen richt zich het middel.