3.6 Ook onderdeel 3, dat strekt ten betoge dat de Rechtbank geen betekenis had mogen hechten aan de omstandigheid dat [huurder] op dit moment nog persoonlijk huurder is, faalt. Niet blijkt dat de Rechtbank aan dat gegeven een verdergaande betekenis heeft gehecht dan rechtens juist is.
3.7 Onderdeel 4.a is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank, dat voldoende is komen vast te staan dat [huurder], op het moment dat hij het bedrijf van zijn een-manszaak “Automatenexploitatie S.G. [huurder]” heeft ingebracht in Prismashop B.V., als directeur van een van de twee B.V.’s die Prismashop B.V. hebben opgericht en bestuurden, voldoende zeggenschap in die B.V. had om (mede) de wijze waarop deze het bedrijf in de gehuurde panden zou uitoefenen, te bepalen. Het onderdeel klaagt dat dit oordeel onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is in het licht van stellingen van [verhuurder], inhoudende dat van beslissende zeggenschap van [huurder] over Prismashop B.V. geen sprake is geweest. Deze klacht faalt. Het gaat hier om een oordeel van feitelijke aard, dat in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk is, nu moet worden aangenomen dat de Rechtbank de vraag of [huurder] voldoende zeggenschap had als hiervoor bedoeld, heeft beoordeeld in verband met de positie van [huurder] als huurder en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden om de wijze waarop het bedrijf door Prismashop B.V. in de panden werd uitgeoefend, te beïnvloeden. Het oordeel behoefde ook geen nadere motivering.
Mede in het licht van rov. 3.4 van het vonnis moet worden aangenomen dat de Rechtbank ervan is uitgegaan dat de aldus ten tijde van voornoemde inbreng bestaande zeggenschap van [huurder] is blijven bestaan totdat [huurder] zich uit Prismashop B.V. terugtrok. Onderdeel 4.b, dat van een andere lezing van het vonnis uitgaat, kan derhalve niet tot cassatie leiden.
3.8 De Rechtbank is kennelijk van oordeel geweest dat, alhoewel door het zich terugtrekken van [huurder] uit Prismashop B.V. een nieuwe situatie ontstond, [huurder] in het licht van de eerdere onderhandelingen met [verhuurder] ook nadien de redelijke verwachting mocht hebben dat met [verhuurder] overeenstemming zou kunnen worden bereikt over de aanvaarding van Prismashop B.V. als huurder.
De Rechtbank heeft de bedoelde onderhandelingen opgevat als onderhandelingen die, mits [verhuurder] en [huurder] overeenstemming zouden bereiken over aan [verhuurder] te verschaffen waarborgen, konden leiden tot aanvaarding van Prismashop B.V. als huurder van de panden. Dit oordeel is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd. Voor het overige kan het wegens zijn feitelijke karakter niet op juistheid worden getoetst. Anders dan in de onderdelen 6.a en 6.c wordt verondersteld, heeft de Rechtbank niet over het hoofd gezien dat [verhuurder] steeds duidelijk heeft gemaakt dat hij Prismashop B.V. niet als wederpartij had aanvaard. Deze omstandigheid behoefde de Rechtbank niet te weerhouden van het oordeel dat de onderhandelingen hierin verandering hadden kunnen brengen. De onderdelen 6.a en 6.c falen derhalve.
Ook onderdeel 6.b, dat klaagt dat de Rechtbank bij haar beoordeling te dezen niet althans niet in voldoende mate betrokken heeft dat de onderhandelingen tussen partijen in ieder geval na april 1990 definitief zijn afgebroken, faalt, nu de Rechtbank, naar in haar rov. 3.4 besloten ligt, kennelijk van oordeel is geweest dat [huurder] de onderhandelingen in ieder geval niet als beëindigd behoefde te beschouwen voordat hij door [verhuurder] in de onderhavige procedure werd gedagvaard.
3.9 Nu als gevolg van het falen van de onderdelen 3, 4, 5 en 6 het hiervoor in de eerste alinea van 3.3 weergegeven oordeel van de Rechtbank dat niet kan worden gezegd dat [huurder] door het overdragen van de exploitatie van zijn bedrijf aan Prismashop B.V. jegens [verhuurder] is tekortgeschoten in de naleving van de overeenkomsten, stand houdt, behoeft onderdeel 2 geen behandeling, aangezien het is gericht tegen het door de Rechtbank aan het slot van de tweede alinea van haar rov. 3.3 gegeven oordeel en de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd, en derhalve tegen overwegingen die - naar hiervoor in de tweede alinea van 3.4 reeds is overwogen - ten overvloede zijn gegeven.