ECLI:NL:HR:2000:AA5441

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
112242 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • A.M.M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een persoon aan de Duitse autoriteiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2000 uitspraak gedaan in het kader van een uitleveringsverzoek van de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen. De opgeëiste persoon, geboren in 1968 in Duitsland, verbleef ten tijde van de uitspraak in het Huis van Bewaring 'De Karelskamp' te Almelo. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 22 juni 1999, waarin de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 22 januari 1999 werd vernietigd. De opgeëiste persoon is niet verschenen op de zitting van de Hoge Raad op 7 september 1999, en ook niet op de daaropvolgende zittingen, ondanks een bevel tot medebrenging dat op 30 november 1999 was uitgevaardigd. Dit leidde tot de conclusie dat de opgeëiste persoon onvindbaar was.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft op de zitting van 14 maart 2000 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien de onvindbaarheid van de opgeëiste persoon, het niet mogelijk is om het uitleveringsverzoek te onderzoeken. Daarom heeft de Hoge Raad de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon voor een effectieve behandeling van een uitleveringsverzoek.

Uitspraak

11 april 2000
Strafkamer
nr. 112242 U
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
inzake het verzoek van de Duitse
deelstaat Nordrhein-Westfalen
(Bondsrepubliek Duitsland) tot
uitlevering van:
[opgeiste persoon], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland), ten tijde van de uitspraak die door de Hoge Raad bij arrest van 22 juni 1999 is vernietigd, verblijvende in het Huis van Bewaring "De Karelskamp" te Almelo.
1. De procesgang
1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 22 juni 1999, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht. In dat arrest heeft de Hoge Raad de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 22 januari 1999 vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 7 september 1999 om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
1.2. Ter zitting van de Hoge Raad van 7 september 1999 is de opgeëiste persoon niet verschenen. Daarna is het onderzoek drie maal geschorst, onderscheidenlijk tot 26 oktober 1999, 30 november 1999 en
22 februari 2000, steeds in verband met het niet verschijnen van de opgeëiste persoon. Op 22 februari 2000 is de opgeëiste persoon wederom niet verschenen, dit ondanks een op 30 november 1999 overeenkomstig art. 25, vierde lid, UW uitgevaardigd bevel tot medebrenging.
1.3. De Advocaat_Generaal Jörg heeft op de zitting van 14 maart 2000 geconcludeerd tot niet-ontvanke- lijkverklaring van de Officier van Justitie in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek
Op grond van hetgeen hiervoor onder 1.2 is weergegeven, moet het ervoor worden gehouden dat de opgeëiste persoon onvindbaar is. Onder die omstandigheden kan niet worden onderzocht of het verzoek tot uitlevering voor inwilliging vatbaar is, zodat de Officier van Justitie in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek niet meer kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.M.M. Orie, in bijzijn van de
griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 april 2000.