ECLI:NL:HR:2000:AA5344
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de vordering van de benadeelde partij in een strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 19 januari 1999 was gewezen. De verdachte, geboren in 1954 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling, meermalen gepleegd, en kreeg een geldboete van driehonderd gulden, met een voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, omdat het Hof had verzuimd de civiele vordering van de benadeelde partij, [het slachtoffer], toe te wijzen tot een bedrag van f 83,50. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de benadeelde partij niet ontvankelijk had verklaard in haar vordering en dat de vordering van f 83,50 moest worden toegewezen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het Hof de vordering van de benadeelde partij niet had toegewezen en een bijzondere voorwaarde had gesteld aan de voorwaardelijke strafoplegging. De Hoge Raad heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt. Tevens werd er een bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijk opgelegde geldboete gesteld, waarbij de veroordeelde binnen zes maanden moest aantonen dat hij een bedrag van f 250,- had betaald aan de benadeelde partij ter vergoeding van de schade.